ECLI:NL:RBZWB:2025:6286

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
11633422
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Onzenoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van sponsorbedrag op basis van sponsorovereenkomst tussen horecaondernemer en sponsor

In deze civiele zaak vordert eiseres, voorheen bekend als [bedrijf] N.V., terugbetaling van een sponsorbedrag van € 25.000,00 van gedaagde, die als horecaondernemer een sponsorovereenkomst had gesloten met eiseres. Gedaagde betwist dat hij de overeenkomst ook in privé is aangegaan, aangezien zijn B.V. inmiddels is opgeheven. De kantonrechter oordeelt echter dat gedaagde de overeenkomst wel degelijk in privé is aangegaan, op basis van de tekst van de overeenkomst en de omstandigheden waaronder deze is gesloten. De rechter wijst de vordering van eiseres toe en oordeelt dat gedaagde het sponsorbedrag moet terugbetalen, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd, die in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 3 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11633422 \ CV EXPL 25-1607
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van
[eisers] N.V., [bedrijf] N.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eisers] , voorheen genaamd [bedrijf] , heeft een overeenkomst gesloten met [B.V.] , het voormalig (horeca)bedrijf van [gedaagde] . In die overeenkomst zijn onder andere afspraken vastgelegd over exclusieve drankafname in ruil voor sponsorbedragen en over (naar rato) terugbetaling van de sponsoring als de drankafname eerder eindigt dan de duur van de overeenkomst.
1.2.
De onderneming van [gedaagde] kwam niet van de grond en [B.V.] is inmiddels opgeheven.. [eisers] vindt dat [gedaagde] de sponsoring nu zelf moet terugbetalen, omdat hij de overeenkomst niet alleen als vertegenwoordiger van [B.V.] , maar ook voor zichzelf in privé is aangegaan. Volgens [gedaagde] heeft hij nooit de intentie gehad om de overeenkomst in privé aan te gaan. Hij is dan ook van mening dat hij het bedrag niet hoeft te betalen.
1.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het sponsorbedrag wel moet terugbetalen aan [eisers] . Hieronder legt de kantonrechter dit oordeel uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 mei 2025;
- de mondelinge behandeling van 6 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is horecaondernemer geweest. In die hoedanigheid heeft hij een zakelijke relatie gehad met [eisers] , destijds genaamd [bedrijf] , waarbij zij meerdere overeenkomsten met elkaar zijn aangegaan.
3.2.
Op 22 december 2015 hebben (een vertegenwoordiger van) [bedrijf] en [gedaagde] een schriftelijke overeenkomst ondertekend waarin – voor zover hier relevant – is opgenomen:
“Naar aanleiding van het aangename onderhoud dat de heer [naam] onlangs met u (mede als vertegenwoordiger van de hierna genoemde vennootschappen) mocht hebben, bevestigen wij hetgeen hij namens [bedrijf] N.V. met de volgende partij(en) hoofdelijk is overeengekomen.
Partij(en):
[B.V.] (…), ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door:
[gedaagde] , geb. d.d. [1985] , handelende voor zowel genoemde B.V. als voor zich in privé,
(…)
1.
U zult van 1 maart 2016 tot 1 maart 2021 alle bieren en handelsdranken met uitzondering van koffie ten behoeve van de door u geëxploiteerde horecaonderneming, welke gevestigd gaat worden in de nieuwbouwwijk ‘ [adres] ’ te [plaats 2] (…) exclusief bij [bedrijf] (…) afnemen (…)
2)
Als tegenprestatie zal [bedrijf] gedurende de looptijd van deze overeenkomst:
-
(…)
-
Jaarlijks een sponsorbedrag van € 5.000,00 ter beschikking stellen.
-
Eenmalig een sponsorbedrag van € 25.000,00 ter beschikking stellen.
Mocht, om wat voor reden dan ook, deze drankenafname overeenkomst eerder dan
1 maart 2021 tot een einde komen dan wel de leveranties aan u worden gestaakt, dan zal voornoemd sponsorbedrag naar rato door u aan [bedrijf] worden terugbetaald. Bij de berekening van het alsdan verschuldigde bedrag zullen de verstreken (hele) maanden worden afgezet tegen de totale duur van de overeenkomst, te weten 60 maanden.
(…)
Met vriendelijke groet, Getekend, d.d. 22-12-2015
[bedrijf] N.V. voor akkoord, mede namens
[handtekening] bovengenoemde partijen:
[handtekening]”
3.3.
Op 20 januari 2016 heeft [bedrijf] een bedrag van € 25.576,34 overgemaakt naar [B.V.]
3.4.
De betreffende horecaonderneming van [gedaagde] (een stadsstrand) is niet van de grond gekomen omdat hiervoor – tegen de verwachting van beide partijen in – niet de benodigde toestemming van de gemeente Tilburg is verkregen. Daarom heeft de overeengekomen drankafname bij [bedrijf] uiteindelijk niet plaatsgevonden.
3.5.
Op 28 augustus 2019 heeft [eisers] [B.V.] een debet nota gestuurd voor een bedrag van € 30.250,00 (€ 25.000,00 aan sponsoring plus 21% btw). [gedaagde] heeft [eisers] daarop bericht dat hij niet in privé kan worden aangesproken voor dit bedrag en dat [B.V.] niet de middelen heeft om het bedrag te voldoen.
3.6.
Op 19 december 2019 hebben partijen besloten de discussie voor dat moment te parkeren. [eisers] zou vooralsnog niet tot incassering overgaan en in ruil daarvoor zou [gedaagde] maandelijks een symbolisch bedrag van € 50,00 betalen aan [eisers] . Dit zal in mindering worden gebracht op het naar de mening van [eisers] terug te betalen bedrag. [gedaagde] heeft op basis van die afspraken uiteindelijk in totaal € 950,00 betaald aan [eisers] .

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Volgens [eisers] heeft zij een bedrag van € 36.678,88 te vorderen van [gedaagde] , bestaande uit het gesponsorde bedrag, rente en incassokosten, verminderd met de reeds door [gedaagde] betaalde bedragen. Zij heeft de vordering echter uitdrukkelijk beperkt tot een bedrag van € 25.000,00 zodat de kantonrechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
[eisers] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] de overeenkomst ook in privé is aangegaan.
4.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] . Hij betwist dat hij de overeenkomst ook in privé is aangegaan.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het aangaan van een overeenkomst is een rechtshandeling. Er is sprake van een rechtshandeling als een op een rechtsgevolg gerichte wil zich door een verklaring heeft geopenbaard. Een partij kan zich niet beroepen op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil, als de andere partij zijn verklaring onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs wel als zodanig mocht opvatten (de wils-vertrouwensleer).
5.2.
In dit geval bestaat de verklaring uit een schriftelijke overeenkomst die [gedaagde] heeft ondertekend, waarvan de relevante inhoud geciteerd is onder 3.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de termen “partij(en)” en “hoofdelijk”, uit de opsomming van de partijnamen, uit de bijzin “handelende voor zowel genoemde B.V. als voor zich in privé” en uit de tekst “voor akkoord, mede namens bovengenoemde partijen”, voldoende duidelijk en ondubbelzinnig dat [gedaagde] de overeenkomst ook in privé is aangegaan. Dat [gedaagde] nooit de wetenschap of intentie zou hebben gehad om de overeenkomst in privé aan te gaan, doet hier niet aan af. Hij handelde in uitoefening van zijn horecabedrijf en was hierin ervaren. Hij had al eerder overeenkomsten met [bedrijf] gesloten. Het was de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om de overeenkomst goed te lezen alvorens deze te ondertekenen, temeer nu het meervoud van partijen - [B.V.] en [gedaagde] - ook blijkt uit de tekst die is opgenomen vlak boven het veld waar hij zijn handtekening heeft geplaatst. Voor zover de wil en verklaring van [gedaagde] niet met elkaar in overeenstemming waren, mocht [bedrijf] (inmiddels [eisers] ) er onder die omstandigheden op vertrouwen dat de wilsovereenstemming er wel was. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] de overeenkomst dus in privé aangegaan en kan hij worden aangesproken tot nakoming van de hieruit ook voor hem voortvloeiende verplichtingen.
5.3.
De hoogte van het terug te betalen bedrag als gevolg van de terugbetalingsverbintenis is door [gedaagde] niet betwist. Dat betekent, in combinatie met hetgeen is overwogen onder 5.2, dat de kantonrechter de vordering van [eisers] integraal zal toewijzen.
5.4.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk gesteld is moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
123,73
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.805,73

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 maart 2025, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.805,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Onzenoort en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.