ECLI:NL:RBZWB:2025:6288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
C/02/427888 / HA ZA 24-588 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • F. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement van bouwbedrijf met onbetaalde facturen

In deze zaak vorderen twee besloten vennootschappen, [eiseres 1] B.V. en [eiseres 2] B.V., betaling van onbetaalde facturen door [gedaagde], voormalig bestuurder van [bedrijf 1], dat in faillissement is geraakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 17 september 2025 uitspraak gedaan. De vorderingen van de eiseressen zijn gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW, waarbij zij stellen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de Aanvullende Overeenkomsten aan te gaan zonder hen te waarschuwen voor de financiële problemen van [bedrijf 1]. De rechtbank oordeelt dat de hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid niet is gehaald. De eiseressen hebben niet voldoende bewijs geleverd dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt de eiseressen in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/427888 / HA ZA 24-588
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] B.V.,
beiden gevestigd te [plaats 2] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiseres 1] en [eiseres 2] en gezamenlijk aangeduid als: [eiseressen] ,
advocaat: mr. H. den Besten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T. Nijenhuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 april 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 27 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn
gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. H. den Besten en mr. T. Nijenhuis, zoals deze zijn
overgelegd en voorgedragen op de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is in de periode 6 december 2021 tot 11 april 2023 bestuurder geweest van [groep] Bouw BV (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] maakte onderdeel uit van het bouwconcern [groep] . [bedrijf 1] is op 11 april 2023 in staat van faillissement geraakt.
2.2.
Tot aan haar faillissement is [bedrijf 1] onder meer actief geweest als onderaannemer van [bedrijf 2] BV (hierna: [bedrijf 2] ) bij de bouw van twee datacenters voor het Ministerie van Defensie (hierna: het project). Eind 2022/begin 2023 heeft [bedrijf 1] [eiseressen] ingeschakeld om ten behoeve van het project onder meer bouwkundige hulpmiddelen ter beschikking te stellen en (herstel)werkzaamheden uit te voeren. [bedrijf 1] heeft daartoe overeenkomsten met [eiseressen] gesloten.
2.3.
Medio 2022 kreeg de [groep] te maken met een liquiditeitskrapte. Als gevolg daarvan kon [bedrijf 1] facturen van partijen met wie zij een contract had gesloten ten behoeve van het project niet tijdig meer betalen. Diverse contractspartijen hebben toen aangedrongen op rechtstreekse betaalafspraken met [bedrijf 2] , zo ook [eiseressen] Een aantal van deze contractspartijen heeft met [bedrijf 2] kunnen bedingen dat [bedrijf 2] hen rechtstreeks zou betalen voor de door hen verrichte werkzaamheden/verleende diensten ten behoeve van het project. [eiseressen] is dat niet gelukt. Bij e-mail van 28 maart 2023 heeft [bedrijf 2] [eiseressen] in dat kader het volgende bericht:
“Ik moet in jullie geval een andere regeling met [groep] overeen komen gelet op de BTW verlegd problematiek. Dit zal betekenen dat ik een betaling aan [groep] zal doen, en hun “eis” direct diezelfde dag de betaling door te storten. Helaas is de conclusie van mijn controllers dat het niet anders kan ivm BTW verlegd (levering/verhuur ipv OA).
Ik zal dit morgen met [bedrijf 1] vast laten leggen, hetgeen zal betekenen dat wij de betaling doen aan [bedrijf 1] , en [bedrijf 1] hem direct moet doorstorten (en niet mag gebruiken voor andere doeleinden/betalingen)”.
2.4.
Bij e-mail van 29 maart 2023 heeft [bedrijf 2] [eiseressen] het volgende bericht:
“Ik heb begrepen dat jullie contact hebben gehad met [persoon] , en een voortgangswijze voor betalingen aan [eiseressen] hebben besproken. Dit heeft geresulteerd in bijgaande betalingsovereenkomst die wij dan met [bedrijf 1] overeenkomen.
Ik zal dit met [groep] bespreken en overeenkomen, waarna wij conform deze werkwijze zullen gaan werken”.
2.5.
Bij e-mail van 30 maart 2023 heeft [bedrijf 2] [eiseressen] het volgende bericht:
“Ik heb de aangepaste regeling zoals hij besprak met [persoon] , ter ondertekening bij [bedrijf 1] neergelegd. Zodra die getekend is, zal ik een spoedbetaling optuigen en laten accorderen. Ik verwacht dat het geld dan begin volgende week bij [bedrijf 1] is, en doorgestort worden naar jou.
Het betreft dan alle vervallen facturen, de overige facturen zullen dan per vervaldatum betaald worden”.
2.6.
Op 31 maart 2023 is [gedaagde] namens [bedrijf 1] met [bedrijf 2] twee Aanvullende Overeenkomsten aangegaan om – kort gezegd – de betaling van de facturen van [eiseressen] en daarmee de voortgang van het project te waarborgen. De Aanvullende Overeenkomst ten behoeve van [eiseres 1] voorzag in de bevoegdheid van [bedrijf 1] om een betalingsverzoek te doen aan [bedrijf 2] , waarbij [bedrijf 1] de verplichting op zich nam om in het geval [bedrijf 2] tot betaling over zou gaan het betaalde bedrag diezelfde dag door te storten naar [eiseres 1] . De Aanvullende Overeenkomst ten behoeve van [eiseres 2] voorzag in de bevoegdheid van [bedrijf 1] om [bedrijf 2] te verzoeken een rechtstreekse betaling te doen aan [eiseres 2] . Van het sluiten van de Aanvullende Overeenkomsten is diezelfde dag mededeling gedaan aan [eiseressen]
2.7.
Op 3 april 2023 deelde de KBC-bank, de huisbankier van de [groep] , het bestuur van de groep mede, dat de bank de kredietrelatie met de groep zou opzeggen als de groep niet binnen acht dagen aan de door de bank gestelde voorwaarden zou voldoen. Tegelijkertijd bevroor de bank alle kredieten van de groep.
2.8.
Op 5 april 2023 kwam bij de rechtbank een verzoek binnen tot het verlenen van surseance van betaling aan [holding] BV, de holding van de [groep] . Op 6 april 2023 heeft de rechtbank dat verzoek ingewilligd.
2.9.
Op 6 april 2023 heeft [bedrijf 2] een bedrag van in totaal € 203.455,45 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1] . Het betrof de ‘nabetaling van factuur [nummer] ’ van [bedrijf 1] ten behoeve van facturen van [eiseressen]
2.10.
Op 11 april 2023 zijn [holding] BV en verschillende andere vennootschappen uit de [groep] , waaronder [bedrijf 1] , in staat van faillissement verklaard. [eiseressen] hebben hun vordering uit hoofde van het onbetaald laten van hun facturen door [bedrijf 1] bij de curator in het faillissement van [bedrijf 1] ingediend.
2.11.
Op 21 juni 2023 hebben [eiseressen] [gedaagde] als voormalig bestuurder van [bedrijf 1] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor het onbetaald blijven van hun facturen tot een bedrag van € 203.455,45. [eiseressen] hebben [gedaagde] gesommeerd genoemd bedrag aan hen te voldoen. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vorderen, samengevat:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hen heeft gehandeld,
II. een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 8.483,14 aan [eiseres 1] , vermeerderd met
rente en kosten,
III. een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 194.972,31 aan [eiseres 2] , vermeerderd
met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseressen] dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseressen] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [bedrijf 1] facturen van [eiseressen] tot een bedrag van in totaal € 203.455,45 onbetaald heeft gelaten. Onvoldoende gemotiveerd weersproken is dat [eiseressen] hun vordering niet geheel dan wel gedeeltelijk kunnen verhalen op de faillissementsboedel van [bedrijf 1] . Aan de orde is de vraag of [gedaagde] als voormalig bestuurder van [bedrijf 1] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangesproken voor de daaruit voortvloeiende schade. Daarvoor biedt artikel 6:162 BW het toetsingskader. Dit betekent dat sprake moet zijn van een onrechtmatige daad – bestaande uit een inbreuk op een recht of een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm – die aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
4.2.
Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis geldt als uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan er, op grond van onrechtmatige daad, ook ruimte zijn voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap als de bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld, dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Om onrechtmatig handelen van de bestuurder vast te stellen, is vereist dat die bestuurder met betrekking tot de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. In de hiervoor onder (ii) genoemde gevallen zal hiervan in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [1]
4.4.
Op [eiseressen] rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast voor feiten en omstandigheden waarop hun beroep op bestuurdersaansprakelijkheid is gebaseerd.
4.5.
[eiseressen] stellen in dit kader het volgende.
Op 31 maart 2023 was [gedaagde] bekend met de zorgwekkende financiële situatie waarin de [groep] zich bevond. De aanvraag tot het verlenen van surseance van betaling aan de holding van de groep moet al voor die datum in voorbereiding zijn geweest. Uit de jaarstukken blijkt dat [bedrijf 1] voor haar voortbestaan afhankelijk is van de financiële positie van de groep. [gedaagde] behoorde daarom te begrijpen dat als de surseance van betaling aan [holding] BV verleend zou worden, [eiseressen] niet meer betaald zouden worden. Toch heeft [gedaagde] de Aanvullende Overeenkomsten, die juist bedoeld waren om ervoor te zorgen dat [eiseressen] hun facturen betaald zouden krijgen, namens [bedrijf 1] ondertekend. In plaats daarvan had [gedaagde] [bedrijf 2] of [eiseressen] moeten mededelen dat het aangaan van de Aanvullende Overeenkomsten geen enkele zin had. In ieder geval had [gedaagde] , nadat de KBC-bank op 3 april 2023 de bankrekeningen van de groep had geblokkeerd, [bedrijf 2] of [eiseressen] moeten waarschuwen voor het feit dat [bedrijf 1] geen betalingen meer kon verrichten, dus ook niet aan [eiseressen] [gedaagde] heeft dat nagelaten.
Op 4 april 2023 was duidelijk dat de groep niet aan de door de KBC-bank gestelde voorwaarden voor het behoud van de kredietrelatie kon voldoen en wist [gedaagde] dat ongewijzigde instandhouding van die voorwaarden door de bank – in combinatie met de bevriezing van de kredieten – het faillissement van de groep en daarmee van [bedrijf 1] zou betekenen. Toch heeft [gedaagde] [bedrijf 2] of [eiseressen] niet gewaarschuwd toen de aanvraag tot het verlenen van surseance van betaling aan [holding] BV werd ingediend. [gedaagde] wist al die tijd dat [bedrijf 2] op het punt stond een betaling aan [bedrijf 1] te doen ten behoeve van [eiseressen] [gedaagde] had daarom voor 6 april 2023 [bedrijf 2] moeten aansporen om in alle gevallen die betaling rechtstreeks aan [eiseressen] te doen. [gedaagde] heeft door bewust te zwijgen niet voorkomen dat [bedrijf 2] op 6 april 2023 een bedrag van in totaal € 203.455,45 ten behoeve van [eiseressen] overschreef op de bankrekening van [bedrijf 1] , welk bedrag vervolgens in het faillissement van [bedrijf 1] viel. Dit handelen c.s. nalaten van [gedaagde] was in de gegeven omstandigheden zo onzorgvuldig tegenover [eiseressen] , dat [gedaagde] van het onbetaald blijven van voornoemd bedrag door [bedrijf 1] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.6.
[gedaagde] voert hiertegen het volgende verweer.
Het feit dat hij als bestuurder namens [bedrijf 1] de Aanvullende Overeenkomsten met [bedrijf 2] aanging, toont juist aan dat hij zijn best heeft gedaan om [bedrijf 2] te bewegen tot het betalen van voorschotten, zodat [bedrijf 1] de reeds vervallen facturen van [eiseressen] zou hebben kunnen betalen. Dat de KBC-bank enkele dagen na het aangaan van die overeenkomsten de tegoeden van de [groep] zou bevriezen, kon hij op 31 maart 2023 redelijkerwijze niet voorzien. Vanaf eind 2022 was de groep immers goed op weg met het door de KBC-bank goedgekeurde herstelplan om de liquiditeitskrapte waarmee de groep te maken had, maar die overigens niet structureel van aard was, op te lossen. Zo had de groep – onder meer – eind januari 2023 haar waardevolle vastgoed in Vlissingen verkocht en hoewel de KBC-bank (tevens hypotheekhouder) recht had op de volledige verkoopopbrengst, stond de bank de groep toe om een deel van die opbrengst aan te wenden om de cash positie van de groep te verbeteren. Ondertussen was de groep in vergaande onderhandelingen over de verkoop van andere waardevolle vastgoedobjecten, had de groep voor de komende jaren al een goed gevulde orderportefeuille en koerste de groep al in 2023 naar winstherstel. Kortom, de financiële vooruitzichten van de groep waren goed. Gelet op deze ontwikkelingen had het bestuur van de groep dan ook terecht vertrouwen in het voortbestaan van de groep. Van een in voorbereiding zijnde aanvraag tot het verlenen van surseance van betaling aan de holding van de groep, zoals door [eiseressen] aangevoerd, was geen sprake. Dit alles veranderde ingrijpend in de middag van 3 april 2023. In de ochtend van 3 april 2023 voerde het bestuur van de groep nog een constructief overleg met de KBC-bank over de voortgang van het (eerder door de bank goedgekeurde) herstelplan. Het bestuur van de groep was dan ook totaal verrast toen later die dag de KBC-bank te kennen gaf voornemens te zijn de kredietrelatie met de groep op te zeggen als de groep niet binnen acht dagen aan de door de bank gestelde voorwaarden zou voldoen en tegelijkertijd alle kredieten van de groep bevroor. Het was het bestuur meteen duidelijk dat de groep binnen de gestelde termijn niet aan die voorwaarden zou kunnen voldoen. Het bestuur heeft dat diezelfde dag nog aan de KBC-bank te kennen gegeven en aangegeven dat ongewijzigde instandhouding van de voorwaarden – in combinatie met de bevriezing van de kredieten – het faillissement van de groep zou betekenen. Desondanks liet de bank rond de middag van 4 april 2023 aan het bestuur weten dat de gestelde voorwaarden gehandhaafd zouden blijven. Het bestuur zag dan ook geen andere mogelijkheid dan – halsoverkop – op 5 april 2023 de surseance van betaling aan te vragen voor de holding van de groep in een poging de groep te redden van een faillissement. Ook tijdens de surseance heeft het bestuur van de groep nog gezocht naar investeerders, maar toen duidelijk werd dat dat op korte termijn niet zou lukken, is het faillissement van verschillende groepsvennootschappen aangevraagd, waaronder dat van [bedrijf 1] . Betwist wordt dat hij onzorgvuldig tegenover [eiseressen] heeft gehandeld door [bedrijf 2] voor 6 april 2023 niet aan te sporen de nabetaling van de facturen van [eiseressen] rechtstreeks aan [eiseressen] te doen. Dat hij daartoe in de gegeven omstandigheden op enig moment verplicht was, berust niet op enige juridische grondslag. Bovendien bestond daartoe tot 3 april 2023 geen aanleiding en na die datum kon dat niet van hem worden gevergd. In het zicht van het faillissement van [bedrijf 1] was het hem niet toegestaan om [eiseressen] te betalen boven andere schuldeisers van [bedrijf 1] . Daarnaast rust op een bestuurder van een vennootschap geen verplichting om contractspartijen te waarschuwen als het niet goed gaat met de vennootschap en kan hem ook niet worden verweten dat hij niet op andere wijze heeft voorkomen dat [bedrijf 2] de betaling van € 203.455,45 aan [bedrijf 1] heeft gedaan. [bedrijf 2] was daartoe immers contractueel tegenover [bedrijf 1] verplicht.
4.7.
Duidelijk is dat het de bedoeling was van partijen dat het door [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] betaalde bedrag van € 203.455,45 zou worden doorbetaald aan [eiseressen] Dit heeft door de bevriezing van de bankrekening van [bedrijf 1] en de daarop volgende surseance van betaling niet plaatsgevonden. Het geld is uiteindelijk in de faillissementsboedel terecht gekomen. De rechtbank begrijpt dat het vervelend is voor [eiseressen] dat het bedrag van € 203.455,45 niet door [bedrijf 1] is betaald. Het staat [eiseressen] vrij hun vordering te verhalen op [gedaagde] als voormalig bestuurder van [bedrijf 1] . Echter is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de hoge drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid niet wordt gehaald. Daarvoor hebben [eiseressen] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , niet voldoende gesteld en daarvoor biedt het dossier ook geen aanknopingspunten. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Geconcludeerd wordt daarom dat niet is komen vaststaan dat [gedaagde] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig tegenover [eiseressen] heeft gehandeld. De vorderingen worden daarom afgewezen.
4.8.
[eiseressen] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.626,00
- salaris advocaat € 5.428,00 (2 punten x € 2.714,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 8.232,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseressen] af,
5.2.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten van € 8.232,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseressen] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025

Voetnoten

1.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen)