In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een minderjarige, geboren in 2007. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, omdat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene. Tijdens de zitting, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar advocaat, een psychiater en een vriend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, die met een crisismaatregel in een accommodatie verblijft, te maken heeft met ernstige psychische problemen, waaronder suïcidaliteit en gedragsstoornissen. De betrokkene heeft aangegeven dat ze zich niet goed voelt in de accommodatie en dat ze liever thuis zou zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de situatie thuis niet veilig is. De rechtbank heeft de noodzaak van verplichte zorg onderbouwd met medische verklaringen en de getuigenissen van de behandelaar en de vriend van de betrokkene.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de gevraagde machtiging verleend, waarbij de volgende vormen van verplichte zorg zijn toegestaan: het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles, het beperken van de bewegingsvrijheid, en het opnemen in een accommodatie. De rechtbank oordeelt dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel af te wenden en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn. De machtiging is geldig tot en met 18 september 2025.