ECLI:NL:RBZWB:2025:6299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
C/02/438962 / FA RK 25-4281
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Govaers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van betrokkene in verpleeghuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2025 een rechterlijke machtiging verleend voor de opname en verblijf van betrokkene in een verpleeghuis. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een betrokkene die lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, met de diagnose dementie. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene, geboren in 1934, zich niet goed voelt en zich opgesloten voelt in het verpleeghuis, maar ook geen alternatieven ziet. Tijdens de zitting zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar behandelaar, een verzorgende en haar dochter. De behandelaar heeft aangegeven dat betrokkene herhaaldelijk aangeeft niet in de accommodatie te willen verblijven, maar dat het verpleeghuis de meest passende locatie is voor haar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat betrokkene ernstig nadeel kan ondervinden, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade, en dat opname noodzakelijk is om haar veiligheid te waarborgen. De machtiging is verleend tot en met 6 februari 2026, zes maanden na de expiratiedatum van de eerdere machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn die hetzelfde effect kunnen bereiken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/438962 / FA RK 25-4281
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Beschikking rechterlijke machtiging
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1934 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen betrokkene,
wonend in [plaats] ,
advocaat mr. E.S. van Aken uit Zierikzee.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2025. Daarbij zijn gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] , specialist ouderengeneeskunde, behandelaar;
  • [naam 2] , verzorgende;
  • [naam 3] , dochter.

2.Wat vaststaat

2.1.
De rechtbank heeft een machtiging verleend tot en met 6 augustus 2025.
2.2.
Betrokkene verblijft in [verpleeghuis].

3.Het verzoek

3.1.
Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf te verlenen voor de duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
Betrokkene vertelt dat zij zich niet goed voelt. Ze heeft het gevoel opgesloten te zitten in het verpleeghuis. Betrokkene wil daar niet langer blijven, maar ze ziet ook geen alternatief. Betrokkene zegt dat ze wel een andere manier vindt om zichzelf wat aan te doen als ze geen euthanasie kan plegen.
4.2.
De behandelaar van betrokkene geeft aan dat betrokkene herhaaldelijk aangeeft niet in de accommodatie te willen verblijven. Haar verzet is voornamelijk mondeling, zij maakt geen aanstalten om weg te gaan. Op de locaties waar zijn voorheen verbleef, deed ze dat wel. De locatie waar betrokkene nu zit is volgens de behandelaar het meest passend voor betrokkene, maar het blijft lastig voor haar. Het verdriet en de stress is zo hoog dat zij nimmer gelukkig zal zijn met een verblijf op een locatie. Daardoor is het, in ieder geval voor nu, onmogelijk om een verblijf op grond van artikel 21 Wvggz te realiseren. Ten aanzien van de veiligheid van betrokkene stelt de behandelaar geen zekerheid te hebben dat ze zichzelf niets aandoet. De zorg van de behandelaar is dat betrokkene zonder rechterlijke machtiging het verpleeghuis uit kan lopen. In dat geval ontstaat er overal gevaar door bijvoorbeeld verkeer.
4.3.
De verzorgende stelt dat betrokkene behoorlijk verdrietig is. Het maakt haar dan niets uit of ze een uitje heeft. Bij het naar buiten gaat vergeet betrokkene om zich heen te kijken bij het oversteken. Verder loopt ze weg van de verzorgende in de winkel. Dit alles vanuit de stress die betrokkene ervaart. De zelfstandigheid van betrokkene verschilt van dag tot dag. De ene dag heeft ze een betere dag en doucht ze zelf, terwijl ze de andere dag zesmaal verschoond moet worden en een euthanasiewens uitspreekt. Op de mindere dagen laat ze zich niet corrigeren en moet betrokkene fysiek teruggehaald worden als ze van de verzorgende wegloopt.
4.4.
De dochter van betrokkene spreekt uit dat ze ook niet meer weet wat een passend alternatief is voor haar moeder. Ze hebben haar nu al vijf keer verhuisd. In de thuissituatie kon haar moeder niets meer en ging ze iedereen bellen ’s nachts. Op het moment dat ze wegloopt uit het verpleeghuis, denkt de dochter dat ze de weg niet meer zelfstandig terug weet te vinden. Betrokkene zegt euthanasie te willen, maar de dochter betwijfelt of betrokkene daadwerkelijk iets zal doen.
4.5.
Het viel de advocaat van betrokkene op dat de periode van de eerdere IBS voorbij is en dat betrokkene al drie weken zonder recht of titel in het verpleeghuis verblijft. Hij spreekt daarbij zijn twijfel uit over de noodzakelijkheid van de rechterlijke machtiging. De afgelopen weken is betrokkene ook zonder reden voor corrigeren in het verpleeghuis verbleven. Daaruit blijkt niet de noodzaak van de machtiging, waardoor eventueel ook verblijf op grond van een artikel 21 Wvggz. De advocaat bepleit derhalve afwijzing van het verzoek.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank verleent de gevraagde machtiging voor de duur van zes maanden. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.2.
Nu het verzoek tot een rechterlijke machtiging is ingediend na de expiratiedatum van de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling en betrokkene al die tijd opgenomen is geweest, zal de rechtbank hiermee rekening houden bij het bepalen van de einddatum van deze machtiging. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1601). De machtiging zal daarom worden toegewezen tot en met 6 februari 2026, dat is zes maanden na de expiratiedatum van de voortzetting van de inbewaringstelling.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. Bij betrokkene is de diagnose dementie gesteld in februari 2025.
5.4.
Het gedrag dat voortvloeit uit deze aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit nadeel bestaat uit:
- levensgevaar;
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat betrokkene bekend is met depressieve klachten en suïcidale neigingen. Zij heeft voor de opname gepoogd van het balkon te springen en sluit nieuwe pogingen niet uit. De afgelopen jaren is er een achteruitgang van het geheugen geconstateerd, met toenemende perioden van verwardheid en veel gevoelens met veel gevoelens van angst en ontreddering. Daarbij is er een sterke afname van het vermogen om zelfstandig te functioneren en is er een fors verlies van cognitieve vaardigheden. Betrokkene is daardoor niet meer in staat om consequent voor zichzelf te zorgen. Zij heeft dagen waarbij zij incontinent is van urine en ontlasting en voor de zorg bij de ADL volledig afhankelijk is van het zorgpersoneel. De omgeving van betrokkene maakt zich zorgen om haar en de dochters voelen zich steeds meer overbelast.
5.6.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Zonder opname kan de veiligheid van betrokkene niet gegarandeerd worden. Zij geeft, zo blijkt uit de overgelegde stukken en de zitting, vaker dan incidenteel aan dat ze haar eigen leven wil nemen. Daarnaast is het voor betrokkene door een gebrek aan oplettendheid niet veilig als zij zonder begeleiding naar buiten gaat. De rechtbank acht derhalve een machtiging noodzakelijk voor betrokkene. Zij kan in dat geval gecorrigeerd worden, ook wanneer ze dat niet wil. Betrokkene verzet zich de opname en het verblijf. Zij geeft meerdere keren per dag aan niet in het verpleeghuis te willen zijn. Naar haar mening hoort ze daar niet en als ze niet weg mag, wil ze dood.
5.7.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Betrokkene is door haar beperkingen niet meer in staat om adequaat voor zichzelf te zorgen. Daardoor kan zij niet meer op een veilige manier zelfstandig wonen. Middels een opname krijgt betrokkene 24-uurs zorg geboden en wordt er gekeken naar de best passende zorg. In de thuissituatie waren de grenzen bereikt met betrekking tot de inzet van minder ingrijpende mogelijkheden. De ingezette thuiszorg, dagbesteding en mantelzorg zijn onvoldoende gebleken om het ernstig nadeel af te wenden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf voor
[betrokkene], geboren op [geboortedag] 1934 in [geboorteplaats] ;
6.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met
6 februari 2026.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025 door mr. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Brok, griffier en op schrift gesteld op 11 september 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.