In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2025, heeft de eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.G.A. Mattheussens, een kort geding aangespannen tegen de bewoners van een chalet, [bewoner 1] en [bewoner 2], die niet verschenen zijn. De eiseres vorderde als voorlopige voorziening dat de bewoners het chalet en de bijbehorende staplaats zouden verlaten, met medeneming van al hun goederen, op straffe van een dwangsom. De procedure begon met een dagvaarding op 7 januari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 januari 2025. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan de wettelijke vereisten voldeed, waardoor verstek werd verleend aan de gedaagden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiseres niet ongegrond of onrechtmatig was, en heeft deze toegewezen. De gedaagden, [bewoner 1] en [bewoner 2], zijn veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis het chalet en de staplaats te verlaten, met een dwangsom van € 250,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 10.000,00. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 983,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Van der Weide.