ECLI:NL:RBZWB:2025:6301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
C/02/436616 / JE RK 25-1091
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor negen maanden. De kinderrechter heeft de ouders van [minderjarige] als belanghebbenden aangemerkt en heeft de zaak behandeld met gesloten deuren. Tijdens de mondelinge behandeling is [minderjarige] gehoord, en haar wensen zijn meegenomen in de beoordeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van tien maanden, met ingang van 11 september 2025, en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor zeven maanden, met ingang van 11 september 2025. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat [minderjarige] de nodige rust en stabiliteit zal vinden in de huidige situatie en dat de benodigde hulpverlening zo spoedig mogelijk kan starten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/436616 / JE RK 25-1091
Datum uitspraak: 4 september 2025
Nadere beschikking ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de tussenbeschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 juli 2025, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de schriftelijke update van de GI van 29 augustus 2025, met diverse bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 29 augustus 2025.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een tolk in de Roemeense taal;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 20 januari 2022 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht
gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 20 januari 2022 en tot 20 januari 2023.
2.3.
Bij beschikking van 17 april 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder
toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025, zonder
voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Tevens heeft de kinderrechter een
spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 25 april 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de
GI met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025 en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025.
2.5.
Bij beschikking van 11 juli 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 11 juli 2025 en tot 11 september 2025 en is een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ten aanzien van [minderjarige] verleend met ingang van 11 juli 2025 en tot 11 september 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
[minderjarige] verblijft op grond van de laatstgenoemde beschikking op een [woongroep]
.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van negen maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Thans ligt ter beoordeling voor het verzoek om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de resterende duur van tien maanden en om ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de resterende duur van zeven maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. Uit de informatie van de GI en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling blijkt volgens de Raad dat er nog steeds regievoering nodig is voor de ouders en [minderjarige] en dat de woongroep thans nog steeds de meest passende en veilige plek voor [minderjarige] is om te werken aan haar eigen problematiek. Daarbij acht de Raad het van belang dat er diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] wordt verricht en er hulpverlening in de vorm van MST-CAN wordt ingezet, zodat duidelijk wordt wat er nodig is voor [minderjarige] om veilig te kunnen opgroeien en of de ouders haar dat kunnen bieden. De ouders moeten de komende tijd in ieder geval gaan werken aan een veilige, betrokken en sensitieve opvoedsituatie voor [minderjarige] . Nu [minderjarige] aangeeft dat zij graag thuis is, moeten daar afspraken over worden gemaakt met de woongroep, zodat [minderjarige] weet dat zij op bepaalde tijden naar huis mag en kan. Dit zal het MST-CAN-traject ook ten goede komen.
4.2.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij geen betrokkenheid van de jeugdbeschermers meer wenst en dat zij heel graag weer naar huis wil. De jeugdbeschermers helpen [minderjarige] niet verder. Zij zijn niet goed bereikbaar, nemen beslissingen zonder [minderjarige] daarbij te betrekken en vertellen onwaarheden. Op de woongroep gaat het soms wel goed en soms minder goed met [minderjarige] . Momenteel slaapt [minderjarige] één nacht per week thuis. Volgens [minderjarige] is er thuis veel veranderd sinds de ex-partner van haar zus daar niet meer verblijft. Het is er nu veel rustiger en veiliger, er zijn geen ruzies meer en de vader drinkt geen alcohol meer. Daarnaast heeft [minderjarige] geen slechte invloeden meer van haar vorige vrienden, omdat zij hen niet meer spreekt. Ook houdt [minderjarige] zich aan de afspraken. Zo is zij de afgelopen week steeds naar school gegaan. De week daarvoor is dat niet gelukt, omdat [minderjarige] zich toen niet veilig voelde. Verder zou [minderjarige] graag willen gaan werken, want zij vindt het vervelend om haar ouders om geld te vragen. Dit kan op dit moment echter nog niet, omdat zij nog geen paspoort heeft. Tot slot heeft [minderjarige] verteld dat haar moeder al lange tijd erg ziek is. Zij heeft een hersentumor en wordt daar voor behandeld. [minderjarige] heeft er vertrouwen in dat haar moeder de ziekte zal overwinnen. Haar moeder is sterk.
4.3.
De GI benoemt dat [minderjarige] het erg goed doet op de woongroep en baat heeft bij de structuur van de woongroep. [minderjarige] gedraagt zich goed, blijft in contact en houdt zich aan de afspraken. Over de schoolgang van [minderjarige] heeft de GI nog wel grote zorgen. [minderjarige] is vaker niet op school dan wel. Ook vertelt [minderjarige] tegenstrijdige verhalen over wat er thuis zou zijn gebeurd. Eerst was het de vader die agressief zou zijn geweest, maar later werd dat de zwager. Dat is zorgelijk. De GI vindt het belangrijk dat er bij [minderjarige] diagnostisch onderzoek wordt verricht door de Viersprong en dat er hulpverlening in de vorm van MST-CAN wordt ingezet. Vanwege de wachtlijsten is het op dit moment nog steeds onduidelijk wanneer dit kan starten. In de tussentijd is er alvast een GGZ-psycholoog voor [minderjarige] ingezet vanwege de zorgen over een eetstoornis, suïcide en waanbeelden bij [minderjarige] . Verder benoemt de GI dat zij goed contact hebben met de woongroep. Als [minderjarige] een vraag heeft, komt die bij de GI terecht. Zij moeten dan soms even schakelen met de gedragswetenschapper en daarom kan het even duren voordat er een reactie volgt. Tot slot benoemt de GI dat de ouders vrijwel geen contact met de GI opnemen, maar dat de GI bereid is om maandelijks een afspraak met hen in te plannen als daar behoefte aan is.
4.4.
De advocaat refereert zich namens de ouders aan het oordeel van de kinderrechter voor wat betreft het restant verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De ouders ervaren een negatieve sfeer en wantrouwen vanuit de GI, en dat is jammer. Het is zowel aan de GI als aan de ouders om zich in te zetten voor een constructieve samenwerking. Daarbij zal het helpend zijn als de GI maandelijks een update geeft aan de ouders. De communicatie tussen de ouders en de woongroep verloopt goed. Zij hebben recent nog goede afspraken gemaakt. De ouders staan ook open voor hulpverlening in de thuissituatie. Ten aanzien van het restant verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bepleit de advocaat primair afwijzing van het verzoek. Subsidiair verzoekt de advocaat de machtiging toe te wijzen voor de duur van vier maanden, aangezien de ouders net als [minderjarige] heel graag willen dat [minderjarige] weer naar huis komt en er nog zoveel onduidelijkheid bestaat over wanneer het diagnostisch onderzoek en het MST-CAN-traject kunnen worden ingezet. Hier moet nu spoedig verandering in komen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de bovengenoemde wettelijke criteria. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de resterende duur van tien maanden, met ingang van 11 september 2025 en tot 11 juli 2026. Ook zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de resterende duur van zeven maanden, te weten met ingang van 11 september 2025 en tot 11 april 2026. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.4.
De kinderrechter is blij om te horen dat het goed gaat met [minderjarige] op de woongroep en dat zij zich daar goed gedraagt en zich aan de regels houdt. Tegelijkertijd heeft de kinderrechter nog steeds ernstige zorgen over [minderjarige] en haar opvoedsituatie. [minderjarige] heeft in haar jonge leven ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en is belast met forse persoonlijke problematiek. Zo heeft [minderjarige] in toenemende mate last van mentale problemen en is er sprake van veel schoolverzuim. Ook komt [minderjarige] in aanraking met mensen die mogelijk een slechte invloed op haar hebben en komt zij in situaties terecht die beangstigend en onveilig voor haar zijn. Daarnaast is eerder gebleken dat de opvoedsituatie van [minderjarige] bij haar ouders onvoorspelbaar, instabiel en onveilig voor [minderjarige] was. Er is nog geen zicht verkregen op de opvoedomgeving van [minderjarige] bij de ouders op dit moment en evenmin op de opvoedvaardigheden en –mogelijkheden van de ouders. Dit alles maakt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
5.5.
Ondanks dat de ouders openstaan voor de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] en in de thuissituatie, en zij het zeer frustrerend vinden dat het zo lang duurt voordat deze hulpverlening van start kan gaan, is de kinderrechter van oordeel dat de ouders thans onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] op eigen kracht weg te nemen. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de problematiek van [minderjarige] zeer fors is en de inzet van het noodzakelijk geachte diagnostisch onderzoek en het MST-CAN-traject een strakke regie vereisen. Ook is het de kinderrechter gebleken dat de moeder momenteel ernstig ziek is, hetgeen extra druk geeft op de thuissituatie. Vanwege al het voorgaande acht de kinderrechter de komende tijd regievoering en hulpverlening in het gedwongen kader nodig.
5.6.
De hiervoor beschreven situatie maakt ook dat [minderjarige] op dit moment niet thuis kan wonen. Daarom dient de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] te worden verlengd, zodat zij de komende tijd op haar huidige, veilige, plek kan blijven wonen. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat [minderjarige] hier de nodige rust en stabiliteit gaat ervaren en de kracht en motivatie vindt om met de inzet van hulpverlening mooie stappen te gaan zetten. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij alles op alles blijft zetten om ervoor te zorgen dat de voor [minderjarige] en haar ouders benodigde hulpverlening (in ieder geval het diagnostisch onderzoek voor [minderjarige] en het MST-CAN-traject) zo spoedig mogelijk van start kan gaan. Het is stuitend dat [minderjarige] en de ouders hier zo lang op moeten wachten, terwijl die tijd er gezien de leeftijd van [minderjarige] eigenlijk niet is. Ook verwacht de kinderrechter van de GI dat zij het contact met de ouders gaat intensiveren, zodat de ouders steeds goed op de hoogte worden gebracht van nieuwe ontwikkelingen en zij deze ook begrijpen. Tot slot verwacht de kinderrechter dat de GI de eerste stap zal zetten om de band en samenwerking met de ouders te verbeteren, zodat alle focus en energie de komende tijd kunnen worden gericht op en ingezet voor de nog in te zetten, benodigde hulpverlening. Mocht de komende tijd duidelijk worden dat [minderjarige] meer tijd bij haar ouders thuis kan doorbrengen of al eerder dan aan het einde van de machtiging volledig thuis kan verblijven, dan dient de GI daar uiteraard toe over te gaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van tien maanden, met ingang van 11 september 2025 en tot 11 juli 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zeven maanden, met ingang van 11 september 2025 en tot 11 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 17 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.