In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor negen maanden. De kinderrechter heeft de ouders van [minderjarige] als belanghebbenden aangemerkt en heeft de zaak behandeld met gesloten deuren. Tijdens de mondelinge behandeling is [minderjarige] gehoord, en haar wensen zijn meegenomen in de beoordeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van tien maanden, met ingang van 11 september 2025, en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor zeven maanden, met ingang van 11 september 2025. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat [minderjarige] de nodige rust en stabiliteit zal vinden in de huidige situatie en dat de benodigde hulpverlening zo spoedig mogelijk kan starten.