ECLI:NL:RBZWB:2025:6304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
24/6540
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en medebewoners: recht op huurtoeslag bij inkomen van moeder

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2025, in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen, staat de hoogte van het bij beschikking van 28 december 2023 toegekende voorschot huurtoeslag over het jaar 2024 centraal. De Dienst Toeslagen heeft het inkomen van de moeder van eiseres betrokken bij de berekening van het recht op huurtoeslag, omdat zij als medebewoner is aangemerkt. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres en komt tot de conclusie dat de Dienst Toeslagen terecht rekening heeft gehouden met het inkomen van de moeder. De rechtbank stelt vast dat de moeder van eiseres van 1 december 2021 tot haar overlijden op 13 oktober 2024 ingeschreven stond op het adres van eiseres en daar ook feitelijk woonde. Dit betekent dat zij als medebewoner moet worden aangemerkt volgens de Wet op de huurtoeslag. Eiseres heeft geen indicatiebesluit van het CIZ of andere medische stukken overgelegd die de verzorgingsbehoefte van haar moeder aantonen, waardoor het inkomen van de moeder niet buiten beschouwing kan worden gelaten. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen de moeder van eiseres terecht als medebewoner heeft aangemerkt en dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6540 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.H. Vader),
en

Dienst Toeslagen.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de hoogte van het bij beschikking van 28 december 2023 toegekende voorschot huurtoeslag over het jaar 2024. De Dienst Toeslagen heeft [persoon 1] (moeder van eiseres) aangemerkt als medebewoner van eiseres en haar inkomen betrokken in de berekening van het recht op huurtoeslag. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat De Dienst Toeslagen bij de berekening van het recht op huurtoeslag terecht rekening heeft gehouden met het inkomen van de moeder van eiseres
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres huurt een woning aan de [adres 1] (het adres). Zij woonde daar alleen en ontving huurtoeslag. Vanaf 1 december 2021 is de moeder van eiseres (tijdelijk) bij eiseres komen wonen, in verband met de renovatie van haar woning aan de [adres 2] .
2.1.
De Dienst Toeslagen heeft bij voorschotbeschikking van 28 december 2023 aan eiseres onder andere een voorschot huurtoeslag over het jaar 2024 toegekend van € 458,-. In de berekening van het voorschot is uitgegaan van het gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en haar moeder.
2.2.
Met de beslissing op bezwaar van 31 juli 2024 (bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen de voorschotbeschikking ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat moeder volgens de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) ingeschreven staat bij eiseres en volgens de Dienst Toeslagen ook haar hoofdverblijf heeft op het adres. Moeder is daarom als medebewoner aangemerkt voor de huurtoeslag.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De moeder van eiseres is op 13 oktober 2024 overleden. Bij besluit van 22 november 2024 heeft de Dienst Toeslagen de voorschotbeschikking herzien en het voorschot huurtoeslag over het jaar 2024 vastgesteld op € 1.133,-.
2.5.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon 2] en [persoon 3] namens de Dienst Toeslagen. Eiseres en haar gemachtigde waren, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

Gronden eiseres

3. Eiseres voert in beroep aan dat de Dienst Toeslagen haar moeder ten onrechte heeft aangemerkt als medebewoner en de bijzondere omstandigheden van haar en haar moeder niet heeft meegewogen. Haar moeder woont niet tijdelijk bij haar, maar verblijft daar noodgedwongen. Het standpunt van de Dienst Toeslagen moet beoordeeld worden als (een) onevenredig(e) (hardheid).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank dient te toetsen of de Dienst Toeslagen bij de bepaling van het recht op huurtoeslag over 2024de moeder van eiseres terecht heeft aangemerkt als medebewoner in de zin van de Wet op de huurtoeslag en het inkomen van moeder heeft mogen meenemen bij de berekening van het gezamenlijke toetsingsinkomen.
Is moeder aan te merken als medebewoner van eiseres?
5. Of een aanvrager recht op huurtoeslag heeft, is onder meer afhankelijk van het inkomen en vermogen van een medebewoner. [1] Een medebewoner is iemand die op hetzelfde woonadres in de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) is ingeschreven als de aanvrager. [2]
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de aanvrager van de huurtoeslag is en dat haar moeder van 1 december 2021 tot haar overlijden op 13 oktober 2024 in de BRP ingeschreven heeft gestaan op het adres van eiseres en daar ook feitelijk heeft gewoond. Hieruit volgt dat moeder als medebewoner van eiseres in de zin van de Wet op de huurtoeslag moet worden aangemerkt. De stelling van eiseres dat haar moeder eerst tijdelijk bij haar zou verblijven vanwege de renovatie van de woning van moeder en dat dit later om medische redenen noodgedwongen langer was, wat daar ook van zij, leidt niet tot het oordeel dat de Dienst Toeslagen haar moeder ten onrechte als medebewoner heeft aangemerkt.
Kan het inkomen van moeder buiten beschouwing gelaten worden voor de huurtoeslag?
6. De hoofdregel is dat voor de bepaling van het recht op huurtoeslag uitgegaan moet worden van het geschatte gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en haar moeder. Op deze hoofdregel is een uitzondering mogelijk. Het inkomen van een medebewoner kan door de Dienst Toeslagen buiten beschouwing worden gelaten als (onder andere) sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de medebewoner en die verzorgingsbehoefte blijkt uit een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). [3]
6.1.
De Dienst Toeslagen heeft eiseres in de gelegenheid gesteld een indicatiebesluit van de CIZ over te leggen, dan wel met andere medische stukken aannemelijk te maken dat bij moeder sprake was van een verzorgingsbehoefte.
6.2.
Eiseres heeft gesteld dat sprake is van een bijzondere situatie. Haar moeder heeft haar woning nooit verlaten en was volledig bedlegerig en voor haar ADL-verzorging van eiseres afhankelijk. Hiermee is volgens eiseres een opname in een zorginstelling voorkomen. Medische documentatie is echter niet voorhanden, omdat moeder geen medische of andere zorg van derden toeliet. De huisarts was wel bekend met de situatie en eiseres en haar twee broers kunnen de omstandigheden bevestigen.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen indicatiebesluit van het CIZ noch andere medische stukken heeft overgelegd waaruit de verzorgingsbehoefte van moeder blijkt. De enkele stelling dat over de situatie van moeder door eiseres en haar twee broers is onvoldoende om van verzorgingsbehoefte uit te kunnen gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Dienst Toeslagen het toetsingsinkomen van moeder terecht niet buiten beschouwing gelaten voor de huurtoeslag.
Is het besluit tot meenemen van het inkomen van moeder voor de berekening van het recht op huurtoeslag onevenredig?
7. Volgens eiseres moet het standpunt van de Dienst Toeslagen om het inkomen van moeder mee te nemen in de berekening van de huurtoeslag als (een) onevenredig(e) (hardheid) worden gezien.
7.1.
Het meenemen van het inkomen van moeder als medebewoner bij de berekening van het recht op huurtoeslag is geregeld in de artikelen 7, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir. De hiervoor genoemde artikelen van de Awir, op basis waarvan de moeder van eiseres haar medebewoner is, zijn dwingendrechtelijk geformuleerd. De tekst van de bepalingen is helder en laat geen ruimte voor de Dienst Toeslagen om in afwijking daarvan een (nieuwe) uitzondering op het medebewonerschap aan te nemen. De Awir is bovendien een wet in formele zin. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, onder 9.6 en 9.10, kunnen de voormelde bepalingen daarom niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het evenredigheidsbeginsel.
7.2.
De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak vervolgens uiteengezet dat aanleiding kan bestaan voor zogenoemde contra-legem toepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene beginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden afgeweken van de dwingendrechtelijk geformuleerde regels over het zijn van medebewoner. De wetgever heeft aan de specifieke omstandigheden van eiseres en haar moeder gedacht, namelijk door vaststelling van het hardheidsclausulebeleid bij verzorgingsbehoefte in artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag. Dat eiseres, zoals hiervoor is vastgesteld, niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van dit artikel, waardoor het inkomen van haar moeder niet buiten beschouwing kan blijven, maakt niet dat de Dienst Toeslagen heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
8. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen de moeder van eiseres terecht heeft aangemerkt als medebewoner in de zin van de Wet op de huurtoeslag en voor de bepaling van het recht op huurtoeslag terecht is uitgegaan van het geschatte gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en haar moeder.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir
In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
e. medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1° de partner van de belanghebbende,
2° de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3° degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;
Artikel 7 van de Awir
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
Wet op de huurtoeslag
Artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag
Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Besluit op de huurtoeslag
Artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag
1. Op verzoek blijft voor de toepassing van artikel 2 van de wet, van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen berustende bepalingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een partner of medebewoner buiten beschouwing indien sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner.
2. Het eerste lid geldt uitsluitend ten aanzien van de partner of medebewoner die met het oog op de verzorgingsbehoefte van de huurder of van hemzelf als ingezetene op hetzelfde woonadres als de huurder staat ingeschreven in de basisregistratie personen en is van toepassing indien:
a. de verzorgingsbehoefte blijkt uit een indicatiebesluit van het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;
b. het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomsten-belasting 2001 over het berekeningsjaar van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 5.322 en
c. het gezamenlijke toetsingsinkomen van de huurder, diens partner en de medebewoners, met inbegrip van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 58.400.
(…)

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag.
2.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir.
3.Artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag.