ECLI:NL:RBZWB:2025:6321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
C/02/439178 / JE RK 25-1556
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinsdynamiek met zorgen over veiligheid en welzijn

Op 11 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de kinderen zich jarenlang in onveilige en onrustige situaties hebben bevonden. De ouders, die belast zijn met het gezag, zijn uit elkaar gegaan in 2023, en er zijn zorgen over de mentale gezondheid van beide ouders, alsook over de invloed hiervan op de kinderen. De moeder heeft in het verleden ernstige beschuldigingen geuit over de vader, maar heeft later afstand genomen van deze beschuldigingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige opvoedsituatie en het gebrek aan stabiliteit. De kinderrechter heeft besloten de kinderen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, met als doel hen een veilige en stabiele opvoedingssituatie te bieden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar de kinderrechter achtte vrijwillige hulpverlening niet voldoende om de ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van de kinderen af te wenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/439178 / JE RK 25-1556
Datum uitspraak: 11 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zeeland-West-Brabant, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 2],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. G. Demir te Breda.
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2].
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Tilburg, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 augustus 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- Mr. Demir namens de vader,
- de moeder, bijgestaan door een tolk Arabisch-Syrisch,
- een vertegenwoordiger van de Raad, met een stagiaire,
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening over het verzoek gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover op 10 september 2025 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
[minderjarige 2] was vanwege zijn zeer forse beperkingen niet in staat om op adequate wijze zijn mening over het verzoek aan de kinderrechter kenbaar te maken. In overleg met de moeder heeft de kinderrechter daarom afgezien van het kindgesprek met [minderjarige 2].

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich jarenlang in onrustige, spanningsvolle en onveilige situaties hebben begeven. Daarbij was tevens sprake van wisselingen en onduidelijkheid, onder meer in de relatie van ouders, hun onderlinge contact, het contact tussen de vader en de kinderen en uiteindelijk ook in de verblijfplaats/opvoedsituatie van de kinderen. In 2023 zijn ouders uit elkaar gegaan.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn toen bij de moeder blijven wonen. Na het uiteengaan van ouders is er lange tijd geen uitvoering gegeven aan een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
Binnen het raadsonderzoek is verder gebleken dat er veel impactvolle gebeurtenissen zijn geweest in de dynamiek tussen ouders en familieleden, of althans dat de moeder hier heftige uitspraken over heeft gedaan (zoals over fysiek geweld, stalking, bedreiging en seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader). Inmiddels ontkent de moeder dit handelen van de vader en geeft zij aan de verhalen “opgeblazen” te hebben om zo de vader gescheiden te houden van de kinderen, omdat zij destijds een nieuwe relatie had die ze voor de vader geheim wilde houden. Of de moeder nu wel of niet de waarheid heeft gesproken, de Raad acht beide scenario’s zeer zorgelijk. Indien de moeder niet de waarheid heeft gesproken is het zorgelijk dat de kinderen naar de veilige opvang moesten en het de kinderen lange tijd heeft ontbroken aan contact met hun vader. Indien de moeder wel de waarheid heeft gesproken, hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich lange tijd in een zeer onveilige omgeving begeven.
Eerder werd bovendien het risico op eergerelateerd geweld als hoog ingeschat.
Ook zijn er nog de zorgen over het mentale welzijn van beide ouders en de invloed hiervan op de kinderen. Zo heeft moeder één en vader meerdere suïcidepogingen gedaan. De Raad vraagt zich af wat dit betekent voor de emotionele beschikbaarheid van ouders voor de kinderen.
Om voor de kinderen een veilige situatie te kunnen creëren en het contact met hun vader te kunnen herstellen, acht de Raad binnen een ondertoezichtstelling hulpverlening voor ieder van de ouders, en waar nodig voor beide kinderen, noodzakelijk.
Een strakke regie van de GI acht de Raad hierbij noodzakelijk, alsook dat door de GI ten spoedigste uitvoering gegeven gaat worden aan de maatregel van ondertoezichtstelling.
4.2.
De moeder geeft aan dat zij met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in de veilige opvang verblijft, maar dat zij in de weekenden met de kinderen naar huis mag. De moeder vindt deze wisselingen erg vermoeiend en zou daarom graag weer voor vast thuis willen verblijven. Van onveiligheid in de thuissituatie is geen sprake meer. Volgens de moeder bestaat er tussen haar en de vader inmiddels weer een goed contact. Zij hebben zich verzoend. De moeder erkent dat de vader en zijzelf in het verleden fouten hebben gemaakt, maar willen graag een tweede kans. Tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling heeft de moeder geen bezwaar. De moeder vindt het prima dat er met haar meegekeken gaat worden. Het belangrijkste vindt de moeder dat zij met de kinderen weer thuis kan wonen.
4.3.
Mr. Demir geeft allereerst aan dat de vader tijdens de mondelinge behandeling afwezig is, omdat hij vanwege zijn zieke vader momenteel in Turkije verblijft.
De vader heeft dat zo met de hulpverlening besproken. In de afgelopen periode heeft de vader goed met de hulpverlening samengewerkt. De vader kan de Raad volgen in diens standpunt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2], omdat zij veel hebben meegemaakt en zij uit hun thuissituatie zijn weggehaald, ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Hierbij zijn er volgens de vader nog onzekere factoren, zoals dat ouders nadenken hoe zij hun relatie kunnen herstellen. De vader vindt het met de moeder belangrijk dat er iemand komt die gaat meekijken. Met het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad kan de vader dan ook instemmen. Dit neemt volgens de vader niet weg dat de moeder en hijzelf zich kunnen niet in alle passages in het rapport van de Raad kunnen vinden.
De hulpverlening heeft erkend dat de vader zich aan alle veiligheidsafspraken heeft gehouden. Om die reden mogen de moeder en de kinderen in de weekenden weer thuis verblijven en is er ook weer contact gekomen tussen de vader en de kinderen. Sinds een week mogen ook de ouders weer contact met elkaar hebben en dat verloopt goed.
Naar de mening van de vader zijn de ouders weer toe aan een volgende stap. Die volgende stap zal besproken worden tijdens het volgende gesprek (op 16 september 2025) met het Sociaal Team, Veilig Thuis en met beide ouders. De vader vindt het van belang dat de nieuwe jeugdbeschermer dan eveneens aanwezig is.
4.4.
De GI acht het aangewezen dat er een jeugdbeschermer gaat komen die samen met de ouders de juiste beslissingen voor de kinderen kan gaan nemen. Daarbij ziet de GI met de Raad de spoedeisendheid van de zaak in. Zij verklaart daarmee met spoed aan de slag te zullen gaan en aanwezig te zullen zijn bij het hulpverleningsoverleg op 16 september 2025.
4.5.
[minderjarige 1] heeft tegen de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat en dat er “geen gedoe is” tussen haar ouders. Volgens [minderjarige 1] komen er geregeld hulpverleners (van Sterk Huis) langs om met haar te praten. [minderjarige 1] vindt dat niet zo leuk.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, omdat het hen lange tijd heeft ontbroken, en nog steeds ontbreekt, aan de nodige veiligheid, continuïteit en stabiliteit in hun opvoeding. Zo is de relatie van ouders voor de kinderen onduidelijk (geweest), is het contact tussen de vader en de kinderen lange tijd verbroken geweest en zijn er zorgen over het mentale welzijn van ouders en de invloed hiervan op de kinderen. Ook zijn er grote zorgen over het (huiselijk) geweld van de vader ten opzichte van de moeder. In hoeverre de kinderen hiervan iets hebben meegekregen is niet helemaal duidelijk, maar het is een feit van algemene bekendheid dat dit een schadelijke invloed heeft op de ontwikkeling van minderjarigen. Momenteel zouden ouders weer in goede harmonie zijn met elkaar. In het verleden hebben de ouders hierover wisselende uitspraken gedaan. Omdat in het verleden het risico op eergerelateerd geweld als hoog werd ingeschat blijft de relatie van ouders nog een punt van zorg. De opeenstapeling van deze zorgen hebben ertoe geleid dat de moeder en de kinderen in een veilige opvang zijn ondergebracht. De moeder wil deze opvang erg graag verlaten. De vraag is of dat al kan. De kinderrechter kan daarover niet beslissen. Dat dient door de hulpverlening nader te worden bezien.
5.3.
Beide ouders staan nu kennelijk open te staan voor de benodigde hulpverlening en verklaren zich momenteel ook te houden aan de gemaakte afspraken met de reeds betrokken hulpverlening. Gelet op de ernst van de zorgen wordt hulpverlening op vrijwillige basis echter niet afdoende geacht om de ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen te kunnen afwenden. De kinderrechter maakt zich grote zorgen over de uitlatingen van de moeder over geweld door de vader. Dat de moeder daar nu afstand van neemt maakt de zorg bij de kinderrechter over de veiligheid van de moeder en de minderjarigen op zichzelf nog niet minder groot. Met de Raad is de kinderrechter daarom van mening dat er op verschillende gebieden meer zicht moet komen en een gezaghebbende derde – een jeugdbeschermer – dat strak moet gaan monitoren, waar nodig tijdig dient bij te sturen en de benodigde hulpverlening dient te regelen.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.5.
Als hulpverleningsdoelen worden aangemerkt:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet langer blootgesteld aan de spanningen en het
verbale/fysieke geweld tussen ouders;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een veilige, stabiele opvoedingssituatie;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen structureel naar school/de opvang gaan op een veilige
manier;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een positief en structureel contact met beide ouders.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg met ingang van 11 september 2025 tot 11 september 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 22 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.