In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 11 september 2025, wordt een verzoek behandeld van twee verzoekers, die in hun hoedanigheid van ouders het gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. Het verzoek betreft de machtiging om namens de minderjarige de nalatenschap van een in Duitsland overleden persoon te verwerpen. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 27 augustus 2025 is ingediend, gevolgd door aanvullende correspondentie op 6 september 2025.
De kantonrechter overweegt dat, gezien de woonplaats van de minderjarige in Nederland en de laatste woonplaats van de erflater in Duitsland, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de EU-verordening Brussel II. De beoordeling van het verzoek dient te geschieden naar Nederlands recht, zoals bepaald in het Haags Kinderbeschermingsverdrag. De kantonrechter concludeert dat de nalatenschap negatief is en dat het in het belang van de minderjarige is om deze te verwerpen. De machtiging wordt verleend voor een periode van twee maanden, waarna de verzoekers de nalatenschap op de voorgeschreven wijze moeten verwerpen.
De beschikking benadrukt dat de verleende machtiging niet automatisch betekent dat de nalatenschap is verworpen; dit moet nog formeel gebeuren bij de bevoegde rechtbank. De beslissing is genomen met inachtneming van relevante Europese en nationale wetgeving, waaronder de Europese Erfrechtverordening en het Burgerlijk Wetboek.