ECLI:NL:RBZWB:2025:6330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
C/02/437922 / JE RK 25-1345
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ondertoezichtstelling

Op 25 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (de GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de ouders, de vader en de moeder, gehoord, evenals de minderjarigen zelf. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun verblijf bij de vader een positieve ontwikkeling doormaken en dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder, waar eerder sprake was van fysieke agressie. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen en heeft het verzoek van de GI toegewezen. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 10 januari 2026, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/437922 / JE RK 25-1345
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 juli 2025, ontvangen op 17 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover individueel een gesprek gevoerd met de kinderrechter. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben een gezamenlijk gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 10 januari 2025 zijn
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 januari 2025
en tot 10 januari 2026.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 februari 2025 is
een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder
met gezag, te weten de vader, verleend met ingang van 24 februari 2025 en tot 10 maart
2025, onder aanhouding van het resterende deel.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 7 maart 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verlengd met ingang van 10 maart 2025 en tot 10 september 2025.
2.5.
Op grond van de laatstgenoemde beschikking verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI licht toe dat het goed gaat met de kinderen en dat het verblijf van de kinderen bij de vader hieraan bokdtah De afgelopen periode is het de GI gebleken dat het de ouders niet lukt om constructief met elkaar samen te werken. Tijdens het tafelgesprek van 30 juni 2025 is afgesproken dat de ouders gezamenlijk de regie voeren over het maken van omgangsafspraken. Deze keuze is niet helpend geweest. Ieder weekend ontstaat er onduidelijkheid of en zo ja, hoe lang de kinderen naar de moeder gaan. De GI ziet dat in de afgelopen weken de echtscheidingsproblematiek opnieuw op de voorgrond is komen te staan. Het lukt de ouders niet om uit die strijd te blijven en om samen te werken in het belang van de kinderen. De GI ziet dat de moeder bang is dat de vader de kinderen weghoudt en daartegenover ziet de GI dat de vader bang is dat de kinderen volledig terugkeren naar de moeder. Deze angsten moeten de ouders loslaten. Omdat het de ouders niet lukt om samen afspraken te maken omtrent de omgang, overweegt de GI om een omgangsregeling vast te stellen in de hoop dat er een einde komt aan de discussies en onduidelijkheden. Verder vindt de GI het belangrijk dat de kinderen starten met individuele hulpverlening vanuit [organisatie] en dat deze de komende tijd gemonitord wordt. Gelet op het voorgaande is de GI van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader moet worden verlengd.
4.2.
De vader stemt in met het verzoek van de GI. De kinderen ontwikkelen zich sinds hun verblijf bij de vader goed en ook de schoolgang verloopt goed. Daarnaast blijkt uit het rapport van [hulpverlening] dat de vader en zijn partner ruim voldoende opvoedkwaliteiten in huis hebben om de kinderen een veilig en goed thuis te bieden. De komende periode is het van belang dat er gekeken wordt naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en dat er duidelijkheid komt over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Ook moet individuele hulpverlening voor de kinderen worden opgestart, mede om te bezien waar de wisselende uitspraken van de kinderen vandaan komen. De advocaat benadrukt dat de GI hierin regie moet nemen.
4.3.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de GI. In het verzoekschrift wordt gesuggereerd dat er sprake is van een causaal verband tussen de positieve ontwikkeling van de kinderen en het verblijf van de kinderen bij de vader. Dit is niet correct. Er is sprake van een positieve ontwikkeling, maar het staat niet vast dat dat door het verblijf van de kinderen bij de vader komt. Dit kon evengoed bij de moeder gebeuren. De advocaat vraagt zich af in hoeverre de moeder een eerlijke kans heeft gehad om te laten zien dat het goed gaat in de thuissituatie. De moeder erkent dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen haar en [minderjarige 1] , maar zij ontkent dat er geweld heeft plaatsgevonden vanuit de moeder richting [minderjarige 1] . Het was [minderjarige 1] die de moeder naar de keel greep. Verder wordt het maken van omgangsafspraken aan de ouders en kinderen overgelaten. Dit leidt tot niks. Keer op keer wordt de moeder en de stiefbroer/zus teleurgesteld. De regelmaat die de kinderen voorheen hadden in het contact met de vader is overboord gegooid en de moeder is bang dat de kinderen bij de vader worden geïndoctrineerd en dat de vader de kinderen onthoudt om naar de moeder te gaan. De GI heeft volgens de moeder steken laten vallen. Tot slot benoemt de advocaat dat er een groot verschil is in wat de kinderen zeggen en hoe zij zich gedragen. Door middel van individuele hulpverlening moet worden gekeken wat er precies aan de hand is. Deze hulpverlening kan vanuit de thuissituatie van de moeder worden opgestart.
4.4.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat het goed met haar gaat. [minderjarige 1] woont bij haar vader en het liefst zou zij hier graag willen blijven wonen. Het contact met de moeder verloopt nu goed. [minderjarige 1] vindt het contact met de moeder goed zoals het nu is en zij vindt het prima om daar af en toe een nacht te slapen, maar het hoeft voor haar niet langer. Ze vindt het fijn om haar halfbroertje- en zusje daar te zien, maar ze wil er niet meer wonen. Verder licht [minderjarige 1] toe dat het goed gaat op de school waar zij nu zit. Zij zou ook op deze school willen blijven. Op dit moment is [minderjarige 1] aan het kijken naar een vervolgopleiding of voor een uitwisselingsprogramma.
4.5.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het goed met ze gaat. [minderjarige 2] vertelt dat het een stuk beter gaat met zijn longen en dat hij hierdoor ook beter kan voetballen. Ook op school gaat het goed en zij vinden de school waarop zij nu zitten heel fijn. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 3] geven aan dat zij bij hun vader willen blijven wonen. Het liefst voor altijd. Het contact met de moeder verloopt volgens [minderjarige 3] goed. [minderjarige 3] vindt het fijn om haar moeder om het weekend te zien en om daar een nachtje te logeren. Ze merkt op dat haar moeder nu niet meer slaat als ze boos wordt. [minderjarige 2] geeft aan dat hij zijn moeder het liefst – onder begeleiding - één keer in de maand of één keer in de twee maanden ziet. Hij wil niet bij zijn moeder blijven logeren en hij wil daar ook niet zonder begeleiding zijn, omdat hij bang is dat er dan weer klappen vallen. Verder vertellen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat zij qua hulpverlening het liefst hulp vanuit [organisatie] ontvangen, omdat zij daar al bekend mee zijn.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. Om die reden zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, wordt verlengd tot 10 januari 2026. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. De kinderen zijn op 24 februari 2025 middels een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst, nadat de zorgen in de thuissituatie van de moeder waren toegenomen en er tevens sprake is geweest van fysieke agressie tussen de moeder en [minderjarige 1] . Alle drie de kinderen gaven aan zich niet langer veilig te voelen bij de moeder. Ook op dit moment maakt de kinderrechter zich nog zorgen over de opvoedsituatie en de veiligheid van de kinderen bij de moeder thuis. De escalatie die heeft plaatsgevonden is, ook als de lezing van de moeder dat het geweld in eerste instantie vanuit [minderjarige 1] kwam en niet vanuit de moeder, zorgelijk. Daarnaast hebben de kinderen in de eerdere gesprekken en ook in het laatste gesprek met de kinderrechter consistent verklaard over hun angst voor fysiek geweld bij de moeder thuis op het moment dat ze daar weer structureel zouden verblijven. Sinds het verblijf van de kinderen bij de vader is er zowel volgens de GI als volgens de kinderen zelf duidelijk een positieve ontwikkeling te zien, ook op school. Uit het rapport van [hulpverlening] volgt dat de vader en zijn partner de kinderen kunnen voorzien in hun ontwikkelingsbehoeften en ook de kinderen zelf geven in het gesprek met de kinderrechter aan dat zij zich veilig voelen en bij de vader willen blijven wonen. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de plaatsing van de kinderen bij de vader moet worden voortgezet.
5.5.
De kinderrechter vindt het de komende periode van belang dat de GI regie gaat voeren en dat er duidelijkheid komt over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken, alsmede over het hoofdverblijfplaats van de kinderen. De kinderen worden nu teveel belast met de strijd die ouders voeren en het is belangrijk dat de kinderen uit deze strijd gehaald worden. Het is voor de kinderen belangrijk en noodzakelijk dat zij onbelast en veilig contact met hun beide ouders kunnen hebben. Daarnaast moet er de komende periode aandacht besteed worden aan de individuele hulpverlening voor de kinderen. Er is een sterk vermoeden dat er bij de kinderen sprake is van onverwerkt trauma en dat er bij [minderjarige 1] sprake is van systeem overstijgende kind-eigen problematiek. Daarnaast is het hoe dan ook zorgelijk signaal dat de kinderen wisselende uitspraken doen en dat er verschil zit in wat de kinderen zeggen en hoe zij zich gedragen. Dit betreft een signaal dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Het is van belang dat ook hier aandacht aan wordt besteed.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, met ingang van 10 september 2025 en tot 10 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 2 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.