In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de vrouw verzet heeft ingesteld tegen een eerder verstekvonnis van 18 juli 2025. De vrouw, eiseres in verzet, was oorspronkelijk gedaagde in een procedure over de zorgregeling voor haar minderjarige kind, dat zij samen met de man, gedaagde in verzet, heeft. De vrouw vorderde onder andere ontheffing van het verstekvonnis en wijziging van de zorgregeling, omdat zij meent dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw de zorgregeling structureel niet naleeft en dat de dwangsom noodzakelijk is om haar te dwingen tot naleving.
De voorzieningenrechter heeft de procedure met gesloten deuren behandeld, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzet, omdat dit tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. Het spoedeisend belang van de vrouw werd erkend, gezien de onzekere situatie rondom de zorgregeling en de noodzaak voor het kind om een stabiele relatie met beide ouders te behouden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten dat de eerder vastgestelde zorgregeling moet worden nageleefd en dat de vrouw moet voldoen aan de voorwaarden van het verstekvonnis. De dwangsom is gematigd tot € 250,- per dag, met een maximum van € 5.000,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.