ECLI:NL:RBZWB:2025:6363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
25/4574 NTB VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kinderopvangtoeslag en spoedeisend belang

Op 23 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K.J.C. van Bekkum, en de Dienst Toeslagen. Verzoekster had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar tegen de kinderopvangtoeslag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld, omdat het kennelijk ongegrond was.

Verzoekster had eerder, op 6 april 2021, de Dienst Toeslagen gevraagd om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 30 september 2024, waarin het beroep van verzoekster gegrond werd verklaard, had de Dienst Toeslagen nog steeds geen besluit genomen. Op 5 september 2025 heeft verzoekster een opvolgend beroep wegens niet tijdig beslissen ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen sprake was van 'onverwijlde spoed' die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Bij financiële geschillen is er doorgaans geen spoedeisend belang, tenzij er een acute noodsituatie is. Verzoekster stelde dat de overschrijding van de beslistermijn spoedeisend was, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute financiële nood was die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakte.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4574

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

Dienst Toeslagen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Verzoekster heeft op 6 april 2021 de Dienst Toeslagen gevraagd om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Omdat de Dienst Toeslagen volgens verzoekster niet op tijd heeft beslist op het bezwaar heeft verzoekster de Dienst Toeslagen op in gebreke gesteld en vervolgens beroep wegens het niet tijdig beslissen ingesteld. In de uitspraak van 30 september 2024 [1] heeft deze rechtbank het beroep van verzoekster gegrond verklaard, is bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen de gestelde termijn een besluit op de aanvraag van verzoekster bekend dient te maken en is een dwangsom opgelegd.
1.3.
Omdat de Dienst Toeslagen nog geen besluit heeft genomen, heeft verzoekster op 5 september 2025 een opvolgend beroep niet tijdig beslissen ingediend. Daarnaast heeft verzoekster op 5 september 2025 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de Dienst Toeslagen wordt opgedragen alsnog binnen twee weken, dan wel binnen een andere door de voorzieningenrechter vast te stellen termijn, een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift gesteld dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat de beslistermijn is overschreden. Hoewel verzoekster zich al in 2021 heeft gemeld en als slachtoffer van de toeslagenaffaire is erkend, heeft de Dienst Toeslagen tot op heden nog geen integrale beoordeling uitgevoerd. Dit beïnvloedt de mogelijkheid van een vergoeding additionele schade bij de Commissie Werkelijke Schade, omdat de procedure daarvoor pas gestart kan worden nadat de integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. Verjaringstermijnen blijven echter onverminderd van kracht. Volgens verzoekster weegt haar belang in het kader van de spoedeisendheid zwaarder dan dat van de Dienst Toeslagen, omdat haar belang erin is gelegen om een besluit en uitspraak te krijgen binnen de wettelijke termijn.
4. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster belang heeft bij een spoedige beslissing van de rechtbank, volgt uit verzoeksters toelichting niet dat sprake is van een acute financiële noodsituatie, die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakt. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is.

Conclusie en gevolgen

5. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 23 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.