ECLI:NL:RBZWB:2025:637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429672 / JE RK 24-2219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter

Op 10 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die opgroeien in een onveilige en onstabiele omgeving. De ouders, die gezamenlijk gezag uitoefenen, zijn niet in staat gebleken om de situatie te verbeteren, ondanks de inzet van vrijwillige hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders en de onveilige thuissituatie. Tijdens de zitting hebben de kinderen hun mening gegeven over de situatie, waarbij zij aangaven behoefte te hebben aan stabiliteit en veiligheid.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van een jaar, met ingang van 10 januari 2025. De kinderrechter heeft de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering aangewezen als de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling zal uitvoeren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ondertoezichtstelling onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met alle leden van hun gezin en dat er gewerkt moet worden aan hun behoeften en wensen met betrekking tot hun woonsituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429672 / JE RK 24-2219
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 10 december 2024, ontvangen op 10 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Ook heeft [minderjarige 3] aangegeven dat zij graag haar mening kenbaar wilde maken. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hierover, ieder afzonderlijk, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de ouders is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en denkt daarbij aan de inzet van twee gezinsmanagers vanuit de GI, waarbij één gezinsmanager de belangen van de kinderen voorop stelt en de andere gezinsmanager zich richt op de ouders. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Er is sprake van een onvoldoende stabiele en veilige situatie, ondanks de inzet van vrijwillige [hulpverlening] . De kinderen hebben veel meegemaakt zoals onder andere verlieservaringen, diverse verhuizingen en wisselingen van school. Daarnaast worden zij belast met volwassenzaken en kampen de kinderen met een loyaliteitsconflict. Er is voor de kinderen onvoldoende ruimte om hun gevoelens te uiten. Bij de moeder is er sprake van PTSS en in de thuissituatie zijn er zorgen omtrent huiselijk geweld en terugkerende ruzies tussen de moeder en de stiefvader. Verder geeft de Raad aan dat de kinderen onvoldoende toekomen aan hun ontwikkelingszaken. De relatie tussen [minderjarige 1] en de moeder wordt gekenmerkt door ruzies. [minderjarige 2] zit klem tussen zijn ouders. Dit uit zich in het zeer bewust kiezen van woorden die hij gebruikt. [minderjarige 2] is alert en heeft last van hoe zijn ouders over elkaar spreken. [minderjarige 3] haar stemming kan erg wisselen en zij heeft moeite met het uiten van haar emoties. Zij kan erg boos worden en grof taalgebruik gebruiken. [minderjarige 3] ervaart dat zij moet kiezen tussen haar ouders waar zij wil wonen. Zowel [minderjarige 1] , [minderjarige 2] als [minderjarige 3] hebben behoefte aan onbelast contact met alle leden van het gezinssysteem. Tot slot verwijst de Raad voor de opgestelde doelen naar het Raadsrapport.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de moeder geen verweer voert tegen het verzoek van de Raad. De advocaat licht nog toe dat de moeder en haar partner een vaste woonplaats hebben tot december 2025 en dat er ook daarna in de omgeving een toezegging is gedaan voor een andere woning. Ook hebben zowel de moeder als haar partner werk. De moeder vindt een ondertoezichtstelling wel op zijn plaats nu er nog steeds discussies bestaan tussen haar en de vader over de omgang met de kinderen en omdat de kinderen klem zitten tussen beide ouders. Tot slot geeft de moeder aan dat een regeling waarbij de kinderen de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijven een mooi uitgangspunt is, maar momenteel niet werkbaar in verband met school en sportverenigingen van de kinderen. Wel staat de moeder ervoor open om in de weekenden wat meer te schuiven zodat de kinderen hun vader vaker kunnen zien.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader aangegeven dat ook de vader geen verweer voert tegen een ondertoezichtstelling. De situatie duurt al te lang en in het vrijwillig kader zijn de ouders niet tot een oplossing gekomen. Het is van belang dat er professionele hulpverlening komt onder begeleiding van de GI. Zo kunnen de kinderen de hulp krijgen die zij nodig hebben. Daarnaast maakt de vader zich zorgen over de opvoedomgeving van de kinderen gelet op de meldingen van Veilig Thuis omtrent geweld en kindermishandeling. De advocaat verzoekt de GI, indien er een ondertoezichtstelling komt, specifiek te kijken naar de behoeften en wensen van de kinderen met betrekking tot wonen en waar dit vandaan komt. Dit omdat de kinderen allemaal een wens hebben om bij de vader te wonen en zij daar ook welkom zijn. De kinderen hebben behoefte aan rust, hetgeen zij momenteel niet hebben. Wat de vader betreft kan hij ze meer rust en stabiliteit bieden dan de moeder en haar partner.
4.4.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI is van mening dat een ondertoezichtstelling helpend gaat zijn om zicht te krijgen op de (thuis)situatie, om hulpverlening voor de kinderen in te schakelen en om aan de opgestelde doelen te werken.
4.5.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij een ondertoezichtstelling prima vindt. Zij denkt dat het helpend gaat zijn als er hulp komt. [minderjarige 1] woont momenteel bij haar moeder en gaat om het weekend naar haar vader. [minderjarige 1] is toen zij is verhuisd naar [woonplaats 1] gewisseld van school. Zij gaat nu naar school in [plaats] . Dit was even wennen maar het gaat goed. Zij zit in de derde klas mavo metaalbewerking. Later wil zij graag een opleiding doen bij de [school] . Thuis gaat het volgens [minderjarige 1] over het algemeen goed. Haar moeder en stiefvader maken soms ruzie, maar [minderjarige 1] maakt zich daar niet druk over. In het verleden was er ook weleens sprake van fysieke agressie van de moeder richting [minderjarige 1] , maar daar is nu geen sprake meer van. Verder helpt [minderjarige 1] haar moeder in het huishouden en zorgt zij weleens voor haar broertjes en zusjes als haar moeder en stiefvader even weg zijn. [minderjarige 1] zou het liefst bij haar vader wonen of om en om bij vader en moeder. Zij ervaart daar meer rust en kan bij haar vader thuis meer ontspannen. Ook zou zij dan graag terug willen gaan naar haar oude middelbare school. Als zij bij haar vader zou wonen zou zij wel nog graag naar haar moeder gaan. Goed contact met beide ouders vindt [minderjarige 1] belangrijk. Tot slot heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij goed kan praten met een goede vriendin van haar, [naam] , en haar mentor op school.
4.6.
[minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij niet goed weet of er een ondertoezichtstelling moet komen. De laatste tijd gaat het volgens [minderjarige 2] in de thuissituatie goed. Hiervoor ging het wat minder tussen zijn vader en moeder omdat zij weleens ruzie maakten. [minderjarige 2] vindt dit niet fijn. Ook heeft zijn moeder hem in het verleden weleens een tik gegeven. Dit gebeurt nu niet meer. Verder geeft [minderjarige 2] aan dat hij momenteel bij zijn moeder woont en om het weekend naar zijn vader gaat. Hij zou het liefst een week bij zijn moeder verblijven en dan een week bij zijn vader. Hij wil zijn vader vaker zien. Na de verhuizing is [minderjarige 2] van school veranderd. Hij vindt de school erg leuk maar moet hiervoor ver fietsen. Dit is best zwaar voor hem. Hij heeft puffers en smoothies van Nutrilon in verband met zijn longproblemen. Ook speelt hij drie keer in de week voetbal. Tot slot heeft [minderjarige 2] aangegeven dat hij goed met zowel zijn vader als zijn moeder kan praten.
4.7.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 3] aangegeven dat zij niet weet of er een ondertoezichtstelling moet komen. Met [minderjarige 3] gaat het goed. Zij zit momenteel in groep 7 op haar nieuwe school. De school vindt zij leuk en zij is het daar ook al gewend. [minderjarige 3] geeft aan dat zij de verhuizingen wel vervelend vindt. Zij woont momenteel bij haar moeder en gaat om het weekend naar haar vader. [minderjarige 3] zou graag een week bij haar moeder verblijven en een week bij haar vader. Zij snapt wel dat dit lastig is met school maar zij wil zowel haar vader als haar moeder evenveel zien. Verder geeft [minderjarige 3] aan dat er in de thuissituatie vaak ruzies zijn tussen haar moeder en haar stiefvader. Vroeger werd [minderjarige 3] weleens geslagen door haar vader en moeder maar dat is nu niet meer aan de orde. Tot slot zou [minderjarige 3] graag willen dat haar ouders normaal met elkaar kunnen communiceren.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het – onweersproken - verzoek van de Raad derhalve toewijzen. Dit bekent dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht worden gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 10 januari 2025 en tot 10 januari 2026. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter maakt zich zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op in een onveilige en onstabiele opvoedomgeving waarbij zij al veel verschillende ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. De kinderen hebben te maken gehad met verlieservaringen en diverse wisselingen van verblijfplaats en scholen. Daarnaast worden de kinderen belast met volwassenproblematiek doordat het de ouders onvoldoende lukt om de kinderen vrij te houden van de strijd die zij voeren als ex-partners. De kinderen zitten klem tussen beide ouders en er is sprake van een loyaliteitsconflict. Deze zorgen worden door de ouders ook niet betwist. Daarnaast zijn er zorgen omtrent huiselijk geweld, escalaties en spanningen tussen de moeder, haar nieuwe partner en de kinderen. Momenteel wordt er in het vrijwillig kader aan de relatie tussen de moeder en haar nieuwe partner gewerkt, maar deze zorgen zijn nog niet weggenomen. Deze zorgen worden door de kinderrechter ook van belang geacht, mede gelet op het feit dat de kinderen bij de moeder thuis verblijven. Verder heeft de moeder trauma’s uit het verleden waar zij mee aan de slag is gegaan, maar wat wel een hoop verantwoordelijkheid met zich meebrengt, zeker met het nog opvoeden van vijf kinderen. Tot slot is er geen zicht op de thuissituatie en de behoeften en ontwikkelingen van de kinderen. Dit alles bij elkaar maakt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
5.4.
De kinderrechter ziet dat de ouders welwillend zijn en open staan voor hulpverlening, echter zijn zij onmachtig om tot oplossingen te komen en om voldoende te profiteren van de hulpverlening die in het vrijwillig kader is ingezet. De ouders zijn daarmee niet in staat gebleken om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. Dit maakt een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen die de Raad heeft geformuleerd in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
- Er is zicht op de behoeften en wensen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met betrekking tot wonen en waar dit vandaan komt;
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op in een stabiele, voorspelbare en veilige opvoedingssituatie;
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen erop vertrouwen dat zij niet meer geconfronteerd worden met spanningen tussen hun ouders en ondervinden geen last meer van ruzies tussen hun ouders;
- Er is sprake van fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en er wordt zicht gehouden op de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
- De ouders hebben voldoende inzicht en vaardigheden in hoe ze de opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] na echtscheiding goed vorm kunnen geven.
- Er is zicht op de opvoedomgeving bij moeder en hoe haar belastbaarheid er momenteel uitziet;
- Er is zicht op de rol van de vader en de rol van dhr. Weijts in de opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
- Er is voldoende contact tussen de ouders en hulpverlening om zicht te houden met elkaar op het welbevinden van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
5.6.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen. De kinderrechter wil benadrukken dat het vooral van belang is dat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met alle leden van het gezinssysteem en dat dit prioriteit heeft. Ook is het belangrijk dat er zicht komt op de behoeften en wensen van de kinderen omtrent hun woonsituatie. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van de kinderen te bewaken.
5.7.
De kinderrechter verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 10 januari 2025 en tot 10 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 24 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.