In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van betrokkene, geboren in 1942. De rechtbank heeft de procedure opgestart na ontvangst van het verzoekschrift op 6 augustus 2025. Tijdens de zitting, die op 3 september 2025 plaatsvond, zijn betrokkene, haar advocaat en een casemanager gehoord. Betrokkene verzet zich tegen opname en geeft aan dat ze zich goed voelt in haar woning. De casemanager uit echter zorgen over de situatie van betrokkene, die niet goed voor zichzelf kan zorgen en verward gedrag vertoont. De advocaat van betrokkene pleit voor afwijzing van het verzoek, maar de rechtbank oordeelt anders.
De rechtbank concludeert dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, met een diagnose van een uitgebreide cognitieve stoornis op basis van een dementieel syndroom. Het gedrag van betrokkene leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel, psychische schade en verwaarlozing. De rechtbank stelt vast dat betrokkene niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat opname noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar, aangezien betrokkene ook weigert om thuiszorg of medicatie te accepteren. De rechtbank verleent daarom de gevraagde machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes maanden, tot en met 3 maart 2026.