In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een minderjarige betrokkene, geboren in 2002. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, omdat betrokkene in een ernstige situatie verkeerde met een BMI van 12, wat levensgevaarlijk was. Betrokkene verbleef op dat moment in een accommodatie en had eerder vrijwillig hulp gezocht, maar wilde nu terug naar huis. De rechtbank heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij betrokkene, haar advocaat, een behandelaar en een verpleegkundige aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel, als gevolg van ondervoeding en uitdroging. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was, waaronder het toedienen van voeding en medicatie, en het beperken van de bewegingsvrijheid. Betrokkene verzet zich tegen de zorg, maar de rechtbank concludeerde dat er geen minder bezwarende alternatieven waren en dat de verplichte zorg evenredig en effectief was. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel werd verleend tot en met 24 september 2025, met de mogelijkheid om de in rechtsoverweging 5.6 genoemde maatregelen toe te passen.