In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1949. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft de situatie waarin de betrokkene verblijft in een accommodatie na een inbewaringstelling die door de burgemeester van Goes is afgegeven op 29 augustus 2025. De rechtbank heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de betrokkene en zijn advocaat, mr. W. van der Sande, aanwezig waren, evenals de behandelend arts.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan ongespecificeerde neurocognitieve stoornissen, wat leidt tot een ernstig risico op lichamelijk letsel, psychische schade en verwaarlozing. De behandelaar heeft aangegeven dat de betrokkene niet in staat is om zelfstandig voor zijn basisbehoeften te zorgen, wat de noodzaak voor de voortzetting van de inbewaringstelling onderstreept. De advocaat van de betrokkene heeft geen bezwaren geuit tegen de wettelijke vereisten van het verzoek, maar heeft wel opgemerkt dat de toestand van de betrokkene sinds hun laatste gesprek aanzienlijk is verslechterd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om dit te voorkomen. De machtiging is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 15 oktober 2025. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter M. Meyboom, met mr. Brok als griffier.