ECLI:NL:RBZWB:2025:6378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
C/02/434447 HA ZA 25-226
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de uitvoering van een eerdere verdelingsbeslissing in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot onroerende zaken en financiële verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die van 25 augustus 2005 tot 9 augustus 2024 met elkaar gehuwd zijn geweest. De man, eiser in conventie, vorderde de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 19 april 2024, waarin de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap was geregeld. De vrouw, gedaagde in conventie, voerde verweer en vorderde in reconventie onder andere de toedeling van de woning aan haar. De rechtbank oordeelde dat de vrouw verplicht was om mee te werken aan de uitvoering van de beschikking van 19 april 2024, met betrekking tot de toedeling en notariële levering van de onroerende zaak aan de man. Tevens werd de vrouw veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.316 aan de man, alsmede tot het voldoen van verschillende schulden die voortvloeien uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/434447 / HA ZA 25-226
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.R.M. Voorvaart.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 juni 2025 en alle daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 31 juli 2025. Daarbij zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
2.1.1.
Zij zijn met elkaar gehuwd geweest van 25 augustus 2005 tot 9 augustus 2024;
2.1.2.
Zij hebben de volgende onroerende zaken in gemeenschappelijk eigendom:
  • de woning aan de [adres 1] te [plaats 2] (hierna: de woning te [plaats 2] );
  • de woning aan het [adres 2] te [plaats 3] (hierna: de woning te [plaats 3] );
  • de woning aan de [adres 3] te [plaats 1] (hierna: de woning te [plaats 1] );
  • de woning aan de [adres 4] te [plaats 4] (hierna: de woning te [plaats 4] );
  • de appartementen aan de [adres 5] te [plaats 5] en de [adres 6] te [plaats 5] (hierna: de appartementen te [plaats 5] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is, voor zover hier van belang, de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen als volgt gelast:
  • de woning te [plaats 2] wordt toegedeeld aan de vrouw, met inachtneming van rechtsoverwegingen 4.47. tot en met 4.52. van die beschikking;
  • de onroerende zaken te [plaats 1] , [plaats 4] , [plaats 5] en [plaats 3] ,
worden toegedeeld aan de man, met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverwegingen 4.58.tot en met 4.62.,4.65., 4.66., en 4.85 van die beschikking.
Verder is, onder andere, bepaald dat de gemeenschap aan de man een bedrag van € 48.785,= dient te vergoeden.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 maart 2025 in de echtscheidingsprocedure is bepaald dat de vrouw aan de man moet voldoen een bedrag van € 17.500,= uit hoofde van de benadeling van de huwelijksgemeenschap.
2.4.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 19 april 2024. Dit ingestelde hoger beroep heeft hij weer ingetrokken.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 juli 2024 zijn de vorderingen van de man die zagen op nakoming van de beschikking van de rechtbank van 19 april 2024 afgewezen, wegens het ontbreken van een spoedeisend belang aan zijn zijde.
2.6.
Tegen het vonnis in kort geding van 15 juli 2024 heeft de man hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 11 februari 2025 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is het vonnis van 15 juli 2024 bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 november 2024 is bepaald dat de man de ingezette betekende executie van 20 september 2024 door de deurwaarder van de beschikking van 19 april 2024 moet staken en gestaakt moet houden. Het meer of anders gevorderde, wat zag op verkoop van de woning te [plaats 2] , de machtiging te gelde making van enkele onroerende zaken, is afgewezen.
2.8.
Tegen het vonnis van 19 november 2024 heeft de man hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 10 juni 2025 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is het vonnis van 19 november 2024 deels vernietigd en is de vrouw veroordeeld tot nakoming van de beschikking van de rechtbank van 19 april 2024 als omschreven in de laatste alinea van rechtsoverweging 3.9. van dat arrest.
2.9.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 december 2024 zijn de vorderingen van de man met betrekking tot de nadere invulling van de beslissing van de rechtbank van 19 april 2024 wat betreft de gelaste wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap afgewezen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De man vordert:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de uitvoering van de beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024, hetgeen betekent dat:
- de woning te [plaats 3] , de woning te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] , binnen één week na de datum van dit vonnis, bij een door de man aan te wijzen notaris, aan de man dienen te worden toegedeeld /notarieel geleverd;
- de man een notaris de opdracht dient te geven de akte van verdeling op te stellen;
- ieder van partijen op verzoek van de notaris een volmacht voor de toedeling/notariële levering van woning [plaats 3] , de woning te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] aan de man dient te ondertekenen;
- de notariskosten door de man dienen te worden betaald en gedragen;
- voorafgaand aan de toedeling notariële levering van de woning te [plaats 3] , de woning te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] het hypotheekrecht van RNHB B.V. op de appartementen te [plaats 5] in het Kadaster dient te worden doorgehaald;
- de man de vergoeding wegens overbedeling, zijnde de helft van de overwaarde van
de woning te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] (taxatiewaardes -/- hypotheekschuld aan RNHB BV. op 1 januari 2023 = totale overwaarde : 2 = aan de vrouw toekomende aandeel in de overwaarde -/- helft door de man gemaakte taxatiekosten) aan de vrouw voldoet door verrekening met zijn aandeel in de overwaarde van de woning te [plaats 2] , alsmede, indien nodig, door (gedeeltelijke) verrekening van de schuld van € 24.392,50 van de vrouw aan de man en, indien nodig, door (gedeeltelijke) verrekening van de schuld van € 17.500,00 van de vrouw aan de man;
en daarbij te bepalen dat, voor het geval de vrouw niet binnen één week na de datum van dit vonnis meewerkt aan de toedeling notariële levering van de woning te [plaats 3] , de woning aan te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] aan de man,
primair:
daarbij te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor de eigendomsoverdracht van de woning te [plaats 3] , de woning te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] via/bij de door de man aan te wijzen notaris aan de man, althans dat dit vonnis in de plaats treedt van de tot de toedeling/notariële levering van de
woning te [plaats 3] , de woning te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] aan de man bestemde akte van verdeling,
subsidiair:
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag voor iedere dag die de
vrouw vanaf één week na de datum van dit vonnis in gebreke blijft aan de inhoud van het vonnis van uw rechtbank te voldoen, met een maximum van € 25.000,=,
althans een zodanige beslissing te nemen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te
behoren.
II. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de uitvoering van de beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024, hetgeen betekent dat:
- de woning te [plaats 2] , binnen één week na de datum van dit vonnis, bij [naam 1] van [makelaar] [plaats 2] , door partijen in gezamenlijke opdracht te koop dient te worden aangeboden;
- de vraag- en laatprijs voor de woning te [plaats 2] in overleg met partijen door de verkopend makelaar dienen te worden bepaald;
- partijen alle adviezen en instructies van de verkopend makelaar in verband met de
verkoop van de woning te [plaats 2] dienen op te volgen;
- partijen niet aanwezig mogen zijn bij de bezichtigingen van de woning te [plaats 2] door de verkopend makelaar en de potentiële koper(s);
- partijen dienen mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst
zodra er (een) kandidaat-koper(s) bereid is/zijn een koopprijs voor de woning te [plaats 2] te betalen die ligt op of tussen de door verkopend makelaar vastgestelde vraag- en laatprijs, zodanig dat partijen de koopovereenkomst binnen één week na ontvangst van de verkopend makelaar ondertekenen;
- partijen rekening dienen te houden met de wens van de koper(s) voor de termijn voor de overdracht/notariële levering van de woning aan de [adres 1] te [plaats 2] door partijen aan de koper(s), bij een door de koper(s) aan te wijzen notaris;
- ieder van partijen op verzoek van de notaris een volmacht voor de overdracht/notariële levering van de woning te [plaats 2] aan de koper(s) dient te ondertekenen;
- de makelaarskosten, notariskosten en eventuele andere verkoopkosten door ieder
van partijen voor de helft dienen te worden betaald en gedragen;
- aan ieder van partijen de helft van de verkoopopbrengst van de woning te [plaats 2] (verkoopprijs + waarde spaarverzekering ASR Levensverzekering N.V. ( [polisnummer 1] ) op 1 januari 2023 -/- hypotheekschuld aan ABN AMRO Bank N.V. op 1 januari 2023 -/- flexibel krediet ABN AMRO Bank N.V. ( [polisnummer 2] ) op 1 januari 2023 = totale overwaarde : 2 = aan de man toekomende aandeel in de overwaarde) toekomt;
- de vrouw uit haar aandeel in de verkoopopbrengst van de woning te [plaats 2] haar schuld van € 24.392,50 en haar schuld van € 17.500,00 aan de man de man dient te voldoen;
en daarbij te bepalen dat voor het geval de vrouw niet uiterlijk binnen één week na de datum van dit vonnis meewerkt aan het te koop aanbieden van de woning te [plaats 2] , dan wel voor het geval de vrouw weigert om uiterlijk binnen één week na de dag waarop de koopovereenkomst voor de woning te [plaats 2] door de verkopend makelaar wordt aangeboden de koopovereenkomst voor de woning te [plaats 2] te ondertekenen, dan wel
voor het geval de vrouw weigert om mee te werken aan de overdracht/notariële levering van
de woning te [plaats 2] aan de koper(s),
de man overeenkomstig artikel 3:174 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te machtigen tot het te gelde maken van de woning te [plaats 2] , alsmede hem te machtigen om alles
te doen wat noodzakelijk is om de woning te [plaats 2] ten spoedigste ten verkoop aan te bieden, alsmede hem te machtigen voor de daadwerkelijke verkoop van de woning te [plaats 2] ,
en
primair:
daarbij te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor het in de verkoop geven van de woning te [plaats 2] bij de verkopend makelaar,
te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor de aanvaarding van een bod van (een) derde(n) op de woning te [plaats 2] , daaronder mede begrepen het ondertekenen van de koopovereenkomst,
te bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor de eigendomsoverdracht van de woning te [plaats 2] aan de koper(s), daaronder mede begrepen het ondertekenen van de
notariële akte van levering, althans dat dit vonnis in de plaats treedt van de tot levering van de woning te [plaats 2] aan de koper(s) bestemde notariële akte van levering,
subsidiair:
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag voor iedere dag die de
vrouw vanaf één week na de datum van dit vonnis in gebreke blijft aan de
inhoud van dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 25.000,=,
voor het geval de vrouw niet uiterlijk binnen één week na de datum van dit vonnis meewerkt aan het te koop aanbieden van voor de woning te [plaats 2] ,
althans ook nadien weigert haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning te [plaats 2] ,
de man te machtigen de woning te [plaats 2] te laten bezichtigen door belangstellenden/taxateurs/makelaars/(bouw)deskundigen onder de verplichting van afgifte van de sleutels van de vrouw, welke machtiging de man door de deurwaarder ten uitvoer kan doen leggen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
althans een zodanige beslissing te nemen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te
behoren;
III. de vrouw te bevelen de woning te [plaats 2] , uiterlijk twee weken voor de datum van de overdracht/notariële levering van de woning te [plaats 2] door partijen aan de koper(s), te verlaten, met medeneming van haar huisraad te ontruimen en ontruimd te houden, als woonplaats te verlaten met al die zich in de woning bevinden, onder afgifte van de sleutels aan de man en deze niet meer te betreden, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
IV. te verklaren voor recht dat de vrouw op grond van de beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024, uitvoerbaar bij voorraad, gelaste wijze van de verdeling van de saldi op de bankrekeningen en de crypto-accounts op de peildatum 1 januari 2023 een schuld wegens overbedeling heeft aan de man ten bedrage van € 12.489,88, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
V. te verklaren voor recht dat de vrouw op grond van de beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024 voor de door de man van zijn ouders ontvangen erfenis
onder uitsluitingsclausule een schuld heeft aan de man ten bedrage van € 24.392,50,
althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te
behoren;
VI. te verklaren voor recht dat de vrouw op grond van de beschikking van deze rechtbank van 14 maart 2025 uit hoofde van benadeling van de huwelijksgemeenschap
een schuld heeft aan de man ten bedrage van € 17.500,=, althans een zodanige beslissing
te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
VII. te verklaren voor recht dat de vrouw vanwege het door de man en zijn huidige partner niet uiterlijk op 24 augustus 2024 kunnen afnemen van de woning te [plaats 6] (België) een schuld heeft aan de man ten bedrage van € 37.000,=, althans ten bedrage van € 1.620,= per maand dat de man en zijn huidige partner de woning te [plaats 6] (België) te laat afnemen, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
VIII. te verklaren voor recht dat de vrouw vanwege de door de man aan Nestr Smart Finance verschuldigde boete voor het niet uiterlijk op 29 oktober 2024 passeren van de
hypotheekakte een schuld heeft aan de man ten bedrage van € 2.520,=, althans een
zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
IX. te verklaren voor recht dat de vrouw vanwege de door de man aan [dienstverlener] verschuldigde advieskosten voor de (her)financiering ten behoeve van de aankoop van de woning in [plaats 6] (België) een schuld heeft aan de man ten bedrage van € 3.950,00, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
X. te verklaren voor recht dat de vrouw vanwege de door de man betaalde taxatiekosten voor de taxaties van de woning te [plaats 1] , de woning te [plaats 4] en de appartementen te [plaats 5] voor de (her)financiering ten behoeve van de aankoop van de woning in [plaats 6] (België) een schuld heeft aan de man ten bedrage van € 4.235,=, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
XI. te verklaren voor recht dat de vrouw voor de door de man betaalde deurwaarderkosten voor de in opdracht van de man gelegde executoriale (derden)beslagen op de bankrekeningen van de vrouw en de auto van de vrouw een schuld heeft aan de man ten bedrage van € 774,23, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
XII. te verklaren voor recht dat de vrouw voor de door de man vanaf de ontvangst van de
beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024 gemaakte kosten voor zijn advocaat, de door deze rechtbank en het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in rekening gebrachte griffierechten en de deurwaarder een schuld heeft aan de man ten bedrage van
€ 25.000,= + p.m., althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede
justitie vermeent te behoren;
XIII. de vrouw te veroordelen om haar schuld(en) aan de man te betalen door overboeking op een door de man op te geven rekeningnummer, binnen één week na de datum van dit vonnis, althans te betalen binnen een termijn als de rechtbank in goede
justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van
de vordering vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot de datum van algehele voldoening,
althans met ingang van een datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
XIV. de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de gehele procedure, volgens het
liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien
dagen na de datum van dit vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man.
In reconventie
3.3.
De vrouw vordert:
1. de woning te [plaats 2] aan haar toe te delen, met ontslag hoofdelijkheid van de hypotheek van de man, onder gelijktijdige toedeling van de onroerende zaken aan de man, zo mogelijk met gesloten beurzen, dan wel met verschuldigdheid van een bedrag te betalen door de ene partij aan de andere, na taxatie van de betreffende panden, dan wel na her-indexatie van de reeds bestaande taxaties uit 2022;
2. indien en voor zover de woning te [plaats 2] alsnog verkocht zou dienen te worden, dit eveneens moet gelden ten aanzien van de onroerende zaken (te gelde making wegens wangedrag man), zulks om een maximale bij helfte te verdelen opbrengst voor partijen te garanderen;
3. de man te veroordelen tot een betaling van een bedrag van € 48.043,= aan de vrouw, vanwege de vorderingen op hem als beschreven in het lichaam van de conclusie van antwoord (31-37);
4. de man te veroordelen tot volledige inzage in alle door hem verrichte crypto-transacties via zijn bitcoin account bij Bitvavo in 2022 tot 1 januari 2023, zodat duidelijkheid ontstaat over een eventuele vordering van de vrouw op de man, nu er sprake is van transacties met aan partijen gezamenlijk en gemeenschappelijk toebehorend inkomen;
5. de man te veroordelen tot directe opheffing van het door hem -in het kader van deze procedure- op de woning te [plaats 2] gelegde executoriale beslag;
6. de man te veroordelen in de proceskosten en nakosten van deze procedure, wegens evidente overbodigheid.
3.4.
De man voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen.
In conventie en reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal in het hiernavolgende de vorderingen van partijen in conventie en reconventie per onderwerp beoordelen.
a. de woning te [plaats 3]
Vordering van de man onder I. in conventie
4.2.
De vordering van de man onder I. ziet onder andere op de woning te [plaats 3] . De man legt aan zijn vordering, voor zover die ziet op de woning te [plaats 3] , ten grondslag dat die woning door de rechtbank bij beschikking van 19 april 2024 aan hem is toegedeeld, zonder enige voorwaarden. De vrouw werkt echter niet mee aan toedeling/notariële levering van deze woning aan de man.
4.3.
Wat betreft de vordering onder I. heeft de vrouw verweer gevoerd voor zover deze vordering ziet op de onroerende zaken waarbij zij in verband met de verdeling van die zaken aanspraak maakt op een bedrag uit hoofde van eventuele overbedeling.
4.4.
Uit voornoemde beschikking van 19 april 2024 volgt dat partijen het erover eens zijn dat de woning te [plaats 3] aan de man moet worden toegedeeld en dat hij ter zake die woning geen vergoeding wegens overbedeling aan de vrouw verschuldigd is. Gelet daarop ziet het verweer van de vrouw wat betreft de vordering onder I. niet op deze woning, zodat zij dit deel van de vordering onweersproken heeft gelaten. De rechtbank constateert tevens dat er niets aan in de weg staat om deze woning aan de man te leveren. Zo rust er geen hypothecaire geldlening op deze woning en hoeft dus geen ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van een hypothecaire geldlening plaats te vinden. Van de vrouw kan gelet op het voorgaande worden verlangd dat zij de op haar rustende verplichtingen voortvloeiend uit de verdelingsbeslissing van de rechtbank ter zake deze woning nakomt.
4.5.
Zoals namens de man op de mondelinge behandeling is toegelicht, is zijn vordering onder I. ingestoken als een zogenoemd ‘spoorboekje’, zoals ook voorkomt bij verdelingsbeslissingen. Hiermee miskent de man echter dat binnen het kader van het door hem gevorderde, geen ruimte is voor een verdelingsbeslissing. Zijn vordering ziet immers op een veroordeling van de vrouw tot nakoming van de verdelingsbeslissing volgend uit de beschikking van 19 april 2024. Dat betekent dat de vordering van de man onder I., voor zover deze betrekking heeft op de woning te [plaats 3] , niet onverkort toewijsbaar is op de wijze zoals door de man geformuleerd. De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande toewijzen op de volgende wijze. De vrouw zal worden veroordeeld tot nakoming van de op haar rustende verplichting om uitvoering te geven aan de beschikking van 19 april 2024, waar het de toedeling en notariële levering van de woning te [plaats 3] aan de man betreft, binnen één week na de datum van dit vonnis, bij een door de man aan te wijzen notaris. Daarbij zal worden bepaald dat, voor het geval de vrouw niet binnen één week na de datum van het vonnis van deze rechtbank meewerkt aan de toedeling notariële levering van de woning te [plaats 3] aan de man, dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming/wilsverklaring/handtekening van de vrouw voor de eigendomsoverdracht van de woning te [plaats 3] bij de door de man aan te wijzen notaris. Bij het overig primair gevorderde, namelijk dat dit vonnis in de plaats treedt van de tot toedeling/notariële levering van deze woning aan de man, heeft de man gelet op het voorgaande geen belang meer, en dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen. Omdat het primair gevorderde wordt toegewezen, en de man zonodig zonder medewerking van de vrouw de notariële levering kan bewerkstelligen, komt de rechtbank ook niet toe aan de subsidiair gevorderde dwangsom. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen. Ook het meer of anders gevorderde ‘spoorboekje’ zal wat betreft de woning te [plaats 3] worden afgewezen gelet op het voorgaande en omdat een deel van het gevorderde bovendien ziet op handelingen die de man moet verrichten. De vrouw kan daar niet toe worden veroordeeld.
b. de onroerende zaken te [plaats 1] , [plaats 4] en [plaats 5]
Vordering van de man onder I. in conventie
4.6.
Het overige deel van de vordering van de man onder I. ziet op de onroerende zaken te [plaats 1] , [plaats 4] en [plaats 5] . De man legt aan die vordering, voor zover deze ziet op voornoemde onroerende zaken, het volgende ten grondslag. De vrouw komt de beschikking van de rechtbank van 19 april 2024 niet na. Namens de man zijn op 26 april 2024 drie taxateurs voorgesteld voor de taxaties van genoemde onroerende zaken, zoals is bepaald in voornoemde beschikking. Tot op heden weigert de vrouw echter één van de door de man voorgestelde taxateurs te kiezen. Omdat de vrouw niet meewerkt aan de taxaties van de onroerende zaken in gezamenlijke opdracht van partijen, heeft de man zich genoodzaakt gezien de onroerende zaken te laten taxeren door [taxateur 1] . Er staat aldus niks meer in de weg aan de notariële levering van de onroerende zaken aan de man. De onroerende zaken zijn getaxeerd, hij heeft inmiddels ook de hypothecaire geldlening aan RNHB B.V. volledig afgelost en de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die lening. De man heeft in het kader van de levering van de appartementen te [plaats 5] tevens de notaris opdracht gegeven het hypotheekrecht ten behoeve van RNHB B.V. op die appartementen in het Kadaster door te halen. Hiervoor is ook de medewerking van de vrouw nodig. De vrouw is hierover gemaild, maar zij heeft niet gereageerd.
4.7.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij heeft bij de man gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij niet akkoord gaat met de drie door hem voorgestelde taxateurs. De man heeft daarna, zonder medeweten van de vrouw, de onroerende zaken laten taxeren. De vrouw heeft nooit inzage gehad in de volledige taxatierapporten. Zij is het ook niet eens met de getaxeerde waardes. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaken gelet daarop niet aan de man kunnen worden toegedeeld tegen die waardes zoals door de man gevorderd. Volgens haar moet worden uitgegaan van de waardes die volgen uit de taxaties van die onroerende zaken die hebben plaatsgevonden in december 2022, al dan niet met een “her-indexatie” (de rechtbank gaat ervan uit dat bedoeld wordt: indexering van de door de taxateurs van destijds bepaalde waardes). In het geval de panden opnieuw moeten worden getaxeerd, dan kan dat alleen met onderlinge overeenstemming van partijen wat betreft de te benoemen taxateurs en met een goedgekeurde opgave van de te verwachten kosten.
4.8.
Uit de beschikking van 19 april 2024 volgt dat, ten behoeve van de waardebepaling van de aan de man toe te delen onroerende zaken te [plaats 1] , [plaats 4] en [plaats 5] , de man binnen één week na de beschikking drie taxateurs aan de vrouw zou voorstellen. De vrouw zou binnen één week na ontvangst van die selectie een taxateur kiezen uit de selectie van de man en vervolgens dienen beide partijen samen de gekozen taxateur opdracht te geven voor het verrichten van de taxaties. Uit de stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw heeft geweigerd een taxateur te kiezen uit de selectie van de man, waarna de man zelf een taxateur heeft gekozen uit zijn selectie en de onroerende zaken heeft laten taxeren. Partijen hebben hierover meerdere keren geprocedeerd, zo volgt uit de vonnissen in kort geding die door de man zijn overgelegd en de arresten van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In de meest recente uitspraak, namelijk het arrest van het gerechtshof van 10 juni 2025, is de vrouw, samengevat, veroordeeld tot nakoming van de beschikking van 19 april 2024 en daarbij is bepaald dat, wat betreft de genoemde onroerende zaken, de vrouw binnen één week na de datum van dat arrest uit de selectie van de man de taxateur te kiezen die de onroerende zaken gaat taxeren. De rechtbank constateert dat, geen uitvoering is gegeven aan de verdelingsbeslissing zoals volgt uit de beschikking van 19 april 2024 en evenmin aan voornoemde beslissing van het gerechtshof.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw in gebreke is gebleven met de uitvoering van de verdelingsbeslissing van de rechtbank wat betreft genoemde onroerende zaken zoals volgt uit de beschikking van 19 april 2024. De beschikking van 19 april 2024 voorziet namelijk niet in de vrijheid voor de vrouw om alle door de man aangedragen taxateurs af te wijzen.
Dit geeft de man evenwel niet zonder meer het recht om dan zelf een taxateur te kiezen en zonder medewerking en betrokkenheid van de vrouw die taxateur de opdracht te geven de panden te laten taxeren. Bovendien is gesteld noch gebleken dat die taxaties hebben plaatsgevonden in overeenstemming met de in de beschikking van 19 april 2024 gestelde voorwaarde dat dit gebeurt in afwezigheid van beide partijen. Het geeft in dit verband ook te denken dat de man tot op heden niet de volledige taxatierapporten – maar slechts enkele pagina’s van ieder rapport - aan de vrouw ter beschikking heeft gesteld. Gelet op het feit dat beide partijen bepaalde verplichtingen uit hoofde van de beschikking van 19 april 2024, wat betreft de verdeling van de onroerende zaken te [plaats 1] , [plaats 4] en [plaats 5] , niet zijn nagekomen en de taxatie daardoor niet heeft plaatsgevonden op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald, kan er ook geen sprake zijn van een veroordeling om mee te werken aan een notariële levering van die panden aan de man op de wijze zoals door hem is gevorderd. De vordering van de man, voor zover die ziet op genoemde onroerende zaken, zal daarom worden afgewezen.
4.10.
Het voorgaande laat onverlet dat op beide partijen de verplichting rust om uitvoering te geven aan de verdeling van de onroerende zaken op de wijze zoals door de rechtbank beslist in de beschikking van de rechtbank van 19 april 2024 en zoals door het gerechtshof is beslist in het arrest van 10 juni 2025.
Vordering van de vrouw onder 2. in reconventie
4.11.
De vrouw legt aan haar vordering onder 2., voor zover dit ziet op voormelde onroerende zaken, het volgende ten grondslag. In het geval het haar niet lukt de toedeling van de woning te [plaats 2] te realiseren en de woning aan (een) derde(n) moet worden verkocht, dan kunnen de onroerende zaken ook niet worden toegedeeld aan de man. Deze moeten dan ook verkocht worden, om zodoende een maximale opbrengst te garanderen in de markt.
4.12.
De man voert gemotiveerd verweer. Het is niet aan de vrouw om te beslissen of de onroerende zaken dienen te worden verkocht. De beslissing van de rechtbank wat betreft de wijze van verdeling van de onroerende zaken – te weten: toedeling aan de man – heeft immers gezag van gewijsde.
4.13.
Uit artikel 236 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegane uitspraak, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. De Hoge Raad heeft hierover in zijn arrest van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2099), samengevat, overwogen dat het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt. Of sprake is geweest van beslissingen aangaande zo’n geschilpunt, is afhankelijk van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen en vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak.
4.14.
De vordering van de vrouw ziet op de wijze van verdeling van bestanddelen van de huwelijksgemeenschap en in de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank reeds op de verzoeken betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap, inclusief alle onroerende zaken van partijen, beslist. Uit rechtsoverweging 4.57. van de beschikking van 19 april 2024 volgt dat de vrouw zich in die procedure zelfs op precies hetzelfde standpunt heeft gesteld als het standpunt dat zij nu ten grondslag legt aan haar vordering onder 2. De rechtbank heeft dit standpunt, zoals blijkt uit rechtsoverweging 4.58. van die beschikking, meegewogen in haar afweging en beslissing. Aangezien de man zich heeft beroepen op het gezag van gewijsde van die beslissing, leidt het voorgaande ertoe dat de rechtbank dient uit te gaan van de bindende kracht van de beslissing zoals volgt uit de beschikking van 19 april 2024 en niet tot een heroverweging en andersluidende beslissing kan komen over de wijze van verdeling van de onroerende zaken. De vordering van de vrouw onder 2., voor zover dit ziet op voormelde onroerende zaken, zal daarom worden afgewezen.
c. de woning te [plaats 2]
De vordering van de man onder II. en III in conventie
4.15.
De man legt het volgende aan zijn vorderingen onder II. en III. ten grondslag. De vrouw komt tot op heden de beschikking van 19 april 2024 wat betreft de verdeling van de woning te [plaats 2] niet na. Zij heeft op 3 mei 2024 drie taxateurs voorgesteld. Dit was echter een week te laat, gelet op de termijn die de rechtbank aan de vrouw had opgelegd. Door de man is vervolgens op 11 november 2024 NVM/NWWI Taxatieservice [plaats 2] gekozen. Tot op heden heeft geen taxatie van die woning plaatsgevonden. Omdat de vrouw niet meewerkt aan de taxatie van de woning in gezamenlijke opdracht, heeft de man zelf een taxateur, werkzaam voor [taxateur 2] , de opdracht gegeven om de waarde van de woning te bepalen. De vrouw heeft hier geen toestemming voor gegeven en blijkt de sloten van de woning te hebben vervangen, zodat de man zelf de taxateur geen toegang kon verschaffen tot de woning. Omdat bij vonnis in kort geding van 19 november 2024 verder is bepaald dat de man de ingezette executie door de deurwaarder moest staken en gestaakt moest houden, gaf ook de deurwaarder aan de taxateur geen toegang te kunnen verschaffen tot de woning te [plaats 2] . De vrouw blijft vasthouden aan toedeling van de woning aan haar, maar de man betwist dat de ABN AMRO Bank op korte termijn bereid is hem te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor (het restant) van de hypothecaire geldlening en het flexibel krediet, zodat de vrouw bij toedeling van de woning aan haar in staat is zijn aandeel in de overwaarde van de woning aan hem uit te betalen. Dit blijkt nergens uit. De vrouw heeft tot heden helemaal niets gedaan om het aandeel van de man in de woning te financieren. De woning dient gelet daarop te worden verkocht.
4.16.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij is wel degelijk financieel in staat de woning te [plaats 2] over te nemen en de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Tot op heden is dit echter niet gelukt omdat de ABN AMRO Bank een convenant nodig heeft van partijen, althans volledige duidelijkheid moet hebben over alle financiële aspecten en gevolgen van de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw benadrukt dat zij wel degelijk de woning kan overnemen en dat ook graag wil, nu zij daar woont met de kinderen van partijen. Ook de woning te [plaats 2] is al eerder getaxeerd, en volgens de vrouw kan van die waarde uit worden gegaan, eventueel met “her-indexatie”, of de woning moet alsnog worden getaxeerd.
4.17.
In de beschikking van 19 april 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de woning te [plaats 2] moet worden getaxeerd, waarna de vrouw de gelegenheid krijgt te onderzoeken of zij financieel in staat is de toedeling van de woning aan haar op de door de rechtbank bepaalde voorwaarden te financieren. In het geval de vrouw daartoe niet in staat blijkt, moet de woning worden verkocht. De rechtbank overweegt dat in de verdelingsbeslissing van de rechtbank besloten ligt dat de vrouw pas kan onderzoeken of zij in staat is de woning te [plaats 2] over te nemen als de waarde van deze woning, alsmede de waarde van de overige onroerende zaken (en daarmee haar aanspraak op vergoeding wegens overbedeling) bekend is. Omdat de wijze van waardebepaling van de woning – en de andere onroerende zaken – nog niet is uitgevoerd op de wijze zoals door de rechtbank bij voornoemde beschikking is bepaald, kan nog niet worden vastgesteld dat de vrouw financieel niet in staat is de woning over te nemen en dat de woning dus moet worden verkocht, zoals door de man gevorderd. Dit betekent dat een veroordeling tot nakoming van voormelde beschikking, inhoudende: verkoop van de woning, zoals door de man onder II. is gevorderd, nog niet aan de orde kan zijn. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.18.
Zoals in rechtsoverweging 4.10 reeds is opgemerkt zullen partijen, ook wat betreft de verdeling van de woning te [plaats 2] , uitvoering moeten geven aan hetgeen in de beschikking van 19 april 2024 en in het arrest van het gerechtshof van 10 juni 2025 is bepaald.
4.19.
De vordering van de man onder III. (ontruiming van de woning in verband met de levering van de woning aan de koper) houdt verband met de door de man onder II. gevorderde verdeling van de woning te [plaats 2] door verkoop van de woning aan (een) derde(n). Omdat, zoals hiervoor is overwogen, geen grond bestaat voor een veroordeling tot nakoming van dat deel van de beslissing van de rechtbank, zal de vordering onder III. reeds om die reden worden afgewezen.
Vorderingen van de vrouw onder 1. en 2. in reconventie
4.20.
De vrouw legt aan haar vorderingen onder 1. en 2., voor zover deze zien op de woning te [plaats 2] , ten grondslag dat zij in staat is de woning in [plaats 2] over te nemen. Dat was ook altijd het uitgangspunt tussen partijen en heeft de rechtbank ook vastgesteld in voormelde beschikking van 19 april 2024.
4.21.
De man voert gemotiveerd verweer.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw gesteld noch gebleken is welk belang de vrouw heeft bij haar vorderingen onder 1. en 2., voor zover die zien op de woning te [plaats 2] . Bij voormelde beschikking van 19 april 2024 is de als wijze van verdeling immers al bepaald dat de woning te [plaats 2] aan haar wordt toegedeeld. Onduidelijk is waarom de rechtbank in dit vonnis nogmaals zou moeten bepalen dat de woning te [plaats 2] aan de vrouw moet worden toegedeeld. De vorderingen onder 1. en 2., voor zover die zien op de woning te [plaats 2] , zullen daarom worden afgewezen.
d. de banksaldi en de crypto-accounts
Vordering van de man onder IV. in conventie
4.23.
De vordering van de man onder IV. betreffende de verklaring voor recht wat betreft zijn financiële aanspraak jegens de vrouw uit hoofde van de verdeling van de banksaldi en de crypto-accounts zal de rechtbank als onweersproken en op de wet gegrond toewijzen.
e. de erfenis onder uitsluitingsclausule en inzage in het crypto-account van de man
Vordering van de man onder V. in conventie en de vordering van de vrouw onder 4. in reconventie
4.24.
De man legt het volgende aan zijn vordering onder V. ten grondslag. Bij voornoemde beschikking van 19 april 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de ontbonden huwelijksgemeenschap voor de door de man onder uitsluitingsclausule ontvangen erfenis van zijn ouders € 48.785,= aan de man dient te vergoeden. De vrouw dient dus de helft van dit bedrag rechtstreeks aan de man te vergoeden. Deze beslissing is in gezag van gewijsde gegaan en de vrouw dient dit daarom na te komen.
4.25.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. De redenering van de rechtbank over dit vergoedingsrecht dient genuanceerd te worden. De man verkreeg uit de nalatenschap van zijn ouders op zijn rekening een totale erfenis van € 149.300,=. Deze rekening was alleen voor de man toegankelijk en pas op de zitting op 22 februari 2024 leverde de man hierover stukken aan. De vrouw kon zich daarom onvoldoende verweren, hetgeen leidde tot een onjuiste beslissing van de rechtbank. Volgens de vrouw bevatte die rekening namelijk ook gemeenschappelijk inkomen en heeft dus vermenging plaatsgevonden. De vrouw kan niet bewijzen wat er met het bedrag is gebeurd. De man dient daar openheid van zaken over te geven. De vrouw wenst inzage te krijgen in het Bitvavo-account van de man, zoals door haar gevorderd onder 4. Zij legt het volgende aan die vordering ten grondslag. Zij heeft nooit toegang gehad tot het crypo-account van de man bij Bitvavo en nooit informatie gekregen over het verloop van die rekening. De vrouw vermoedt dat het restant van de onder uitsluitingsclausule verkregen nalatenschap overgeheveld naar de Bitvavo-rekening. Daarnaast voert de vrouw aan dat de man gemeenschappelijk vermogen in crypto heeft geïnvesteerd en dat de man inzage dient te geven in het kader van nader te verrekenen vermogen en/of inkomen. Op de mondelinge behandeling is namens de vrouw aangegeven dat zij belang heeft bij inzage van de crypto-transacties, zodat zij een volledig beeld kan vormen over wat met die rekening is gebeurd. Zij heeft het vermoeden dat de man vlak voor de peildatum een groot bedrag aan crypto van het Bitvavo-account heeft overgeboekt naar een ander cryptoaccount. Hiermee heeft de man mogelijk de gemeenschap benadeeld.
4.26.
De man heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. De vrouw komt voor het eerst op de mondelinge behandeling met het standpunt dat de man mogelijk de gemeenschap zou hebben benadeeld. Dit is door de vrouw verder niet onderbouwd en de man ziet niet in op welke grond hij dan inzage zou moeten geven in zijn crypto-account. Verder ziet de vordering van de vrouw op de periode vanaf 2022. Gelet op artikel 1:164 BW kan enkel sprake zijn van benadeling van de gemeenschap in de zes maanden voorafgaand aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap en er kan dus geen inzage worden gevorderd in gegevens die dateren uit de periode daarvoor.
4.27.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vordering van de vrouw onder 4. De rechtbank stelt vast dat de rechtsgrond van deze vordering van de vrouw is gelegen in de artikelen 194 en 195 Rv (nieuw). Ingevolge artikel 194 Rv heeft een partij bij een rechtsbetrekking, tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft. De vrouw heeft in haar conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, verschillende redenen aangevoerd waarom zij inzage in de Bitvavo-rekening wil. Het gaat haar om het traceren van het onder uitsluiting verkregen vermogen uit een nalatenschap, maar ook om na te gaan of de man gemeenschappelijk vermogen in cryptovaluta heeft geïnvesteerd en tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat het er de vrouw om gaat dat zij kan beoordelen of sprake is van benadeling van de gemeenschap. Wat de rechtbank in ieder geval duidelijk is geworden, is dat de vrouw wil onderzoeken of vermogen vanaf het Bitvavo-account is overgeheveld naar derden/andere accounts of bankrekeningen. Nog daargelaten dat mocht daarvan sprake zijn geweest binnen de in artikel 1:164 BW genoemde tijdspanne, dit nog niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van benadeling van de gemeenschap, heeft de vrouw onvoldoende verifieerbare feiten en omstandigheden aangevoerd die het door haar geuite vermoeden dat via transacties op de Bitvavo-rekening de gemeenschap is benadeeld, rechtvaardigen. Het gegeven dat het geërfde vermogen op de datum van ontbinding van de gemeenschap opgesoupeerd is en dat het saldo van de Bitvavo-rekening op dezelfde datum beperkt in omvang is, is daartoe onvoldoende. Ook in de overige door de vrouw genoemde redenen ziet de rechtbank onvoldoende belang om de verzochte inzage te bevelen. Er bestaat geen algemene verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording voor (in gemeenschap van goederen) gehuwde echtgenoten. Daar komt bij dat noch in deze procedure, noch in een andere procedure, een vordering of verzoek van de zijde van de vrouw voorligt betreffende het onder uitsluiting geërfde vermogen of verdeling van gemeenschappelijk vermogen. De rechtbank heeft over beide onderwerpen reeds een beslissing gegeven in de echtscheidingsprocedure en ten aanzien van die beslissing heeft de man zich beroepen op het gezag van gewijsde. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat het door de vrouw aangevoerde belang onvoldoende is om haar vordering toe te wijzen. Haar vordering onder 4. zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
4.28.
Wat betreft de vordering van de man onder V. overweegt de rechtbank als volgt. Bij voormelde beschikking van 19 april 2024 is door de rechtbank beslist dat de gemeenschap aan de man een bedrag van € 48.785,= dient te vergoeden uit hoofde van een erfenis van zijn ouders onder uitsluitingsclausule. Het verweer van de vrouw ziet erop dat de man, ondanks de beslissing van de rechtbank, niet tot vergoeding van dit bedrag gerechtigd is. De rechtbank gaat voorbij aan dit standpunt van de vrouw. Uit de beschikking van 19 april 2024 volgt namelijk dat de vrouw zich in die procedure op hetzelfde standpunt heeft gesteld, en dat dit standpunt is meegenomen in de beslissing van de rechtbank (zie rechtsoverwegingen 4.89. en 4.90. van die beschikking). Gelet op het beroep van de man op het gezag van gewijsde en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.13, heeft de door de rechtbank op 19 april 2024 over dit geschilpunt genomen beslissing tussen partijen bindende kracht. Dit leidt ertoe dat het inhoudelijke debat over dit geschilpunt in deze procedure niet heropend kan worden.
4.29.
Dat betekent echter niet dat de vordering van de man kan worden toegewezen. Deze vordering ziet namelijk op een verklaring voor recht dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem moet voldoen. Volgens voormelde beschikking dient echter de gemeenschap het betreffende bedrag aan de man te vergoeden. Pas als blijkt dat de ontbonden gemeenschap over onvoldoende middelen beschikt om dit bedrag aan de man te vergoeden, ontstaat voor de man een rechtstreekse aanspraak jegens de vrouw ter hoogte van de helft van het bedrag. Hoewel de rechtbank de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap reeds heeft gelast, heeft de feitelijke uitvoering van die verdeling nog niet (volledig) plaatsgevonden en omdat de waarde van bepaalde bestanddelen van de ontbonden gemeenschap nog niet vaststaat, staat evenmin vast dat de gemeenschap over onvoldoende middelen beschikt om aan de man het bedrag van € 48.785,= te vergoeden. Dat betekent dat het bestaan van een vorderingsrecht van de man op de vrouw niet vast staat. De vordering zal aldus worden afgewezen.
f. de benadeling van de gemeenschap
Vordering van de man onder VI. in conventie
4.30.
De man legt het volgende aan zijn vordering onder VI. ten grondslag. Bij beschikking van deze rechtbank van 14 maart 2025 is bepaald dat de vrouw uit hoofde van benadeling van de huwelijksgemeenschap een bedrag van € 17.500,= aan de man dient te voldoen. Deze beslissing is in gezag van gewijsde gegaan en de vrouw dient dit na te komen.
4.31.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Er is volgens haar geen sprake van een benadeling van de gemeenschap, maar van een lening van de vader van de vrouw aan partijen van € 35.000,=, welke door de vrouw is terugbetaald aan haar vader. Gelet daarop is zij geen bedrag van € 17.500,= verschuldigd aan de man.
4.32.
Uit de beschikking van 14 maart 2025 volgt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 17.500,= moet voldoen uit hoofde van benadeling van de huwelijksgemeenschap. Het verweer van de vrouw ziet erop dat geen sprake is van een benadeling van de gemeenschap maar van een lening van de vader van de vrouw aan partijen die zij heeft terugbetaald. Uit rechtsoverwegingen 2.24. tot en met 2.27. van de beschikking van 14 maart 2025 volgt dat de vrouw in die procedure hetzelfde standpunt heeft ingenomen wat betreft de benadeling van de gemeenschap als in deze procedure. Uit diezelfde rechtsoverwegingen volgt dat de rechtbank dit standpunt reeds heeft meegenomen in haar beslissing in die beschikking. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel, onder verwijzing naar hetgeen overwogen in rechtsoverweging 4.13 en het beroep van de man op het gezag van gewijsde, dat het inhoudelijke debat over dit geschilpunt in deze procedure niet opnieuw gevoerd kan worden en dat het oordeel en de beslissing die de rechtbank heeft gegeven in de beschikking van 14 maart 2025 tussen partijen bindende kracht heeft. Omdat de vrouw voor het overige geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering zal de rechtbank de vordering van de man onder VI. als overigens onweersproken toewijzen.
Vordering van de man onder XIII.
4.33.
De man heeft onder XIII. een veroordeling van de vrouw tot betaling van haar schulden binnen één week na de datum van dit vonnis gevorderd.
4.34.
Voor zover deze vordering ziet op de schuld uit hoofde van de benadeling van de gemeenschap is de rechtbank van oordeel dat door de man onvoldoende is onderbouwd wat zijn belang is bij deze veroordeling. In de beschikking van 14 maart 2025 is immers uitdrukkelijk bepaald dat de vrouw een bedrag van € 17.500,= aan de man dient te voldoen. De man kan overgaan tot ten uitvoerlegging van die beschikking en beschikt daarmee reeds over een executoriale titel. De man heeft ter onderbouwing van zijn vordering voor zover deze ziet op de benadelingsvergoeding geen relevante feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel zouden kunnen leiden. De vordering van de man onder XIII., voor zover deze betrekking heeft op de veroordeling tot betaling door de vrouw van een bedrag uit hoofde van benadeling aan de man, wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
g. de vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad
Vorderingen van de man onder VII. tot en met X.: schade met betrekking tot de woning te [plaats 6]
4.35.
De man legt het volgende aan zijn vorderingen onder VII. tot en met X. ten grondslag. Omdat de vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen, heeft de man schade geleden en lijdt hij nog steeds schade. De man en zijn huidige partner hebben kort na de beschikking van de rechtbank van 19 april 2024 een nieuwe woning te [plaats 6] (België) gekocht. Uiteindelijk hebben zij deze koopovereenkomst gewijzigd, in die zin dat de partner van de man die woning alleen (op eigen naam) heeft gekocht. Bij de ondertekening van de koopovereenkomst mocht de man er, mede gelet op de toezeggingen van de vrouw, vanuit gaan dat voor de financiering van de woning te [plaats 6] noodzakelijke toedeling/notariële levering van de onroerende zaken ruim voor 24 augustus 2024 zou kunnen en moeten plaatsvinden en dat voor die datum ook de toedeling/notariële levering van de woning te [plaats 2] aan de vrouw had kunnen plaatsvinden, dan wel dat die woning te koop zou worden aangeboden. Omdat de notariële levering van de woning te [plaats 6] door de weigerachtige houding van de vrouw niet heeft kunnen plaatsvinden, moeten de man en zijn partner aan de verkoper een boete betalen van € 1.620,= per maand dat zij de woning te laat afnemen. Inmiddels zijn zij al € 12.960,= ‘nalatigheidsinterest’ verschuldigd. De verkoper heeft tevens laten weten de koopovereenkomst te (willen) ontbinden. Ingeval van ontbinding zijn de man en zijn partner € 37.000,= ‘kwijt’. Omdat de hypotheekakte niet tijdig is gepasseerd moet de man verder € 2.520,= boete betalen aan Nestr Smart Finance. Ook moet hij aan [dienstverlener] € 3.950,= advieskosten betalen voor de (her)financiering ten behoeve van de woning te [plaats 6] . Voor de (her)financiering ten behoeve van de aankoop van de woning te [plaats 6] zullen daarnaast de onroerende zaken opnieuw moeten worden getaxeerd, omdat de taxaties inmiddels meer dan zes maanden oud zijn. De eerdere taxatiekosten van € 4.235,= heeft de man aldus voor niks gemaakt. Op de mondelinge behandeling is namens de man aangegeven dat de grondslag van deze vorderingen is gelegen in onrechtmatig handelen door de vrouw.
4.36.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. De man vordert allerlei bedragen als gevolg van geleden schade, met als reden dat de vrouw op alle mogelijke manieren weigert om mee te werken aan de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding. Dit betwist de vrouw. Het is juist de man die man weigert mee te werken, hij wil namelijk niet met de vrouw in overleg over een finale regeling. Alle zogenaamde schadeposten zijn volledig aan de man zelf te wijten. Hij heeft immers met zijn huidige echtgenote de woning te België gekocht voor eigen risico en rekening terwijl de echtscheidingskwestie bij lange na niet was geregeld. Alle schade en gevolgschade, als voortvloeiend uit de niet-afname, zijn daarom geheel voor rekening van de man. De taxaties van de onroerende zaken zijn verder zonder toestemming van de vrouw uitgevoerd en de kosten mogen daarom niet voor rekening van de vrouw komen.
4.37.
De rechtbank overweegt als volgt. In de dagvaarding heeft de man verzuimd aan te voeren op welke juridische grond hij zijn vordering baseert. Voor het eerst op de mondelinge behandeling is namens de man aangevoerd dat aan zijn vorderingen onder VII. tot en met X. onrechtmatig handelen door de vrouw ten grondslag ligt. De man is in de dagvaarding ingegaan op de gestelde schade(posten), maar heeft noch in de dagvaarding, noch tijdens de mondelinge behandeling stelling ingenomen over de overige vier elementen die maken dat een partij uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de daaruit volgende schade – onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, causaliteit en relativiteit. De man heeft, kortom, niet aan zijn stelplicht voldaan. Reeds om deze reden acht de rechtbank de vorderingen van de man onder VII. tot en met X. niet toewijsbaar. De vorderingen onder VII. tot en met X. zullen daarom worden afgewezen.
Vordering van de man onder XI. in conventie
4.38.
De man legt aan zijn vordering onder XI. ten grondslag dat hij voor de door hem gelegde executoriale (derden)beslagen op de bankrekeningen van de vrouw en de auto van de vrouw [naam 2] Gerechtsdeurwaarders een factuur ontvangen van € 774,23. Op de mondelinge behandeling is namens de man aangevoerd dat de grondslag voor deze vordering is gelegen in onrechtmatig handelen door de vrouw.
4.39.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Ook deze schadepost is aan de man zelf te wijten en moet voor rekening van de man komen.
4.40.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft de gestelde onrechtmatigheid niet van feitelijke onderbouwing heeft voorzien en bovendien heeft hij niets gesteld ten aanzien van de elementen toerekenbaarheid, causaliteit en relativiteit. Uit de door de man overgelegde declaratie van de deurwaarder (productie 35) volgt dat de gevorderde kosten van executie betrekking hebben op een beslag waarvan de voorzieningenrechter bij vonnis van 19 november 2024 heeft beslist dat de man de door hem ingezette betekening van executie moet staken en gestaakt moet houden. De executie is door de voorzieningenrechter dus onrechtmatig geoordeeld. In deze bodemprocedure zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de rechtbank tot een ander oordeel brengen. De kosten van een onrechtmatig executoriale beslag dient de beslaglegger zelf te dragen (706 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering). De rechtbank wijst de vordering gelet op het voorgaande af.
Vordering van de man onder XII. in conventie
4.41.
De man legt aan zijn vordering onder XII. ten grondslag dat hij sinds de ontvangst van de beschikking van 19 april 2024 ruim € 25.000,= aan kosten heeft moeten betalen aan zijn advocaat, griffierechten en de deurwaarder. Op de mondelinge behandeling is namens de man desgevraagd aangegeven dat deze vordering los gezien moet worden van de proceskostencompensaties in de eerder gevoerde procedures. Ook in dit opzichte is volgens de man sprake van onrechtmatig handelen door de vrouw, omdat zij hem moedwillig op kosten blijft jagen door niet mee te werken aan de uitvoering de verdelingsbeslissing uit de beschikking van 19 april 2024.
4.42.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Ook deze kosten zijn aan de man zelf te wijten. Hij had de extra kosten tevens kunnen beperken door in overleg te treden met de vrouw en een regeling te treffen.
4.43.
De rechtbank overweegt als volgt. In alle procedures, met uitzondering van het hoger beroep tegen het vonnis in kort geding van 15 juli 2024, is reeds een proceskostenbeslissing genomen. Dat staat eraan in de weg dat de man nu opnieuw een oordeel vraagt over de gestelde advocaat- en overige proceskosten. De man heeft zijn vordering niet gespecificeerd, maar voor zover deze betrekking heeft op de kosten die geen betrekking hebben op de zaken waarin al een proceskostenbeslissing is genomen, heeft te gelden dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat de man niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan die hoort bij het instellen van een vordering gegrond op artikel 6:162 BW. Kortheidshalve verwijst de rechtbank naar hetgeen zij over die stelplicht heeft overwogen in de rechtsoverweging 4.37. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Vordering van de man onder XIII. in conventie
4.44.
De rechtbank zal verder de vordering van de man onder XIII., voor zover hierop in rechtsoverweging 4.34 nog niet is beslist, afwijzen. De man heeft deze vordering namelijk op geen enkele wijze onderbouwd. Voor de rechtbank is niet helder geworden op welke schulden de man doelt en de vordering is daarmee te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen.
h. de vordering tot betaling van een bedrag door de man aan de vrouw
Vordering onder 3. van de vrouw in reconventie
4.45.
De vrouw legt het volgende aan haar vordering onder 3. ten grondslag. Zij heeft in de beginfase van de echtscheiding en in de jaren daarna betalingen gedaan die door beide partijen of door de man hadden moeten worden gedaan. Zij heeft daarom een vordering op de man. Het door de vrouw gevorderde bedrag bestaat uit de volgende door haar gedane betalingen aan de Belastingdienst:
- € 5.315,= over het jaar 2021 (productie 15: voorlopige aanslag d.d. 24 januari 2023). De man had de helft van dat bedrag moeten voldoen, maar betaalde slechts twee termijnen van € 433,=. De man moet dus nog een bedrag aan de vrouw voldoen van € 1.791,50;
- € 2.923,= over het jaar 2022 (productie 16: voorlopige aanslag d.d. 22 september 2023). De man heeft niets betaald van deze aanslag. Hij moet dus nog een bedrag van € 1.461,50 betalen aan de vrouw, namelijk de helft van het door de vrouw voldane bedrag;
- € 4.177,= over het jaar 2023 (productie 17: voorlopige aanslag d.d. 7 juni 2024), € 3.632,= (productie 18: voorlopige aanslag d.d. 13 april 2024) over het jaar 2024 en € 3.507,= (productie 19: voorlopige aanslag d.d. 31 januari 2025) over het jaar 2025. Dit betreffen rendementsheffingen in box 3 voor de onroerende zaken. De man had deze bedragen volledig moeten voldoen. Partijen hebben namelijk afgesproken dat hij de lasten van deze zaken zou voldoen.
Het door de vrouw gevorderde bedrag bestaat voorts uit de volgende bedragen:
- € 4.412,= ter zake betaalde rentelasten ten behoeve van de hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO Bank. De vrouw betaalt € 174,21 per maand aan rentelasten. Deze geldlening is echter volledig besteed aan het opknappen van één van de appartementen te [plaats 5] . Omdat de man alle lasten van de onroerende zaken voor zijn rekening zou nemen vanaf 1 januari 2023, had hij ook de door de vrouw betaalde rentelasten moeten voldoen;
- € 739,= ter zake door de vrouw betaalde premie ASR Levensverzekering vanaf 1 januari 2023 tot januari 2025. Een bedrag van € 30,81 van deze maandelijkse premie moet door de man betaald worden over genoemde periode;
- € 4.338,= ter zake de helft van de door de vrouw voldane studiekosten voor de kinderen van partijen. Zij betaalt € 750,= per jaar per kind vanaf 2024, een bedrag van € 1.419,= aan lesgeld per kind per jaar, alsmede bedragen voor de aanschaf van (online) studiemateriaal, pennen, schriften en twee laptops. Het gaat om een totaalbedrag van € 8.676,=, waarvan de man de helft had moeten voldoen;
- € 3.934,= ter zake de achterstallige kinderalimentatie, de man heeft langere tijd niets of te weinig voldaan;
- € 5.676,= ter zake de vaste lasten van het huishouden in de periode september 2022 tot december 2022, alsmede de kosten van de onroerende zaken, van in totaal € 11.352,=. De man had daar de helft van moeten voldoen.
4.46.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat hij voor het jaar 2021 nog een bedrag uit hoofde van een ontvangen aanslag van de Belastingdienst aan de vrouw moet voldoen. Uit de door de vrouw overgelegde aanslag volgt namelijk dat deze uiterlijk op 14 oktober 2022, dus voor de peildatum, moest worden voldaan. Door de vrouw is geen rekeningafschrift overgelegd waaruit blijkt dat zij deze aanslag na de peildatum heeft voldaan. De man erkent dat de vrouw over het jaar 2022 bedragen heeft voldaan uit hoofde van een aanslag van de Belastingdienst ter hoogte van € 2.293,= en dat hij de helft van die schuld dient te dragen. Echter, hij heeft ook na de peildatum bedragen aan de Belastingdienst voldaan, die geheel of deels door de vrouw gedragen dienen te worden. Het gaat om een bedrag van in totaal € 1.735,= aan inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringsweg over het jaar 2022, waarvan de vrouw de helft aan hem dient te vergoeden, en een bedrag van € 828,29 aan inkomstenbelasting dat geheel voor rekening van de vrouw dient te komen. Het bedrag dat de vrouw over het jaar 2022 heeft voldaan en waarvan de man de helft aan de vrouw moet betalen, dient te worden verminderd met de helft van genoemde door de man voldane bedragen, oftwel € 867,50 en € 828,29 De man betwist verder dat hij met betrekking tot de belastingaanslagen over de jaren 2023, 2024 en 2025 bedragen aan de vrouw dient te voldoen. Ingeval de vrouw namelijk had meegewerkt aan de toedeling van de onroerende zaken aan de man had zij überhaupt geen vermogensrendementheffing meer hoeven te betalen.
Wat betreft de rentelasten voor de hypothecaire geldlening stelt de man dat uit de beschikking van 19 april 2024 volgt dat de vrouw de lasten van de woning te [plaats 2] voor haar rekening zal nemen. De hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO Bank rust op de woning te [plaats 2] en de rentelasten moeten dus door de vrouw worden voldaan. De man betwist dat dit krediet is aangewend voor het opknappen van één van de appartementen in [plaats 5] en dat hij het door de vrouw gevorderde bedrag aan haar moet voldoen. De spaarhypotheekverzekering is verder toegedeeld aan de vrouw en de man betwist daarom dat hij vanaf de peildatum nog een deel van de premies ter zake deze verzekering moet voldoen. De man betwist ook de overige door de vrouw genoemde posten. Nergens blijkt uit dat hij studiekosten van de kinderen moet voldoen en het door de vrouw genoemde bedrag is niet onderbouwd. De man heeft verder geen achterstand in de betaling van de onderhoudsbijdrage aan de kinderen van partijen. Indien de man wel een achterstand zou hebben kan de vrouw overigens niet vorderen dat de man deze achterstand aan haar voldoet. Hij heeft namelijk een betalingsverplichting jegens de kinderen en niet jegens de vrouw. De door de vrouw opgevoerde kosten van het huishouden en de onroerende zaken vallen verder in de periode dat partijen nog gehuwd waren, zodat de vrouw ook wat die post betreft geen vordering kan hebben op de man.
4.47.
De rechtbank zal het deel van de vordering van de vrouw dat ziet op een door haar betaalde aanslag inkomstenbelasting van 2021 afwijzen. Uit de door haar overgelegde aanslag inkomstenbelasting (productie 15) volgt namelijk dat deze aanslag uiterlijk op 14 oktober 2022 moest zijn voldaan. Deze datum is gelegen voor de peildatum. De vrouw heeft niet gesteld en onderbouwd dat zij deze aanslag na de peildatum heeft voldaan. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat deze aanslag, welke een gemeenschapsschuld betrof, is voldaan vóór de peildatum en wel met gemeenschappelijk vermogen. Er is aldus geen grond voor een vorderingsrecht van de vrouw op de man wat betreft dit bedrag.
4.48.
Wat betreft de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2022 is door de man erkenddat de vrouw een bedrag heeft voldaan ter hoogte van € 2.923,=, welk bedrag eigenlijk door de gemeenschap had moeten worden voldaan. Dit betekent dat de man in beginsel nog een bedrag ter hoogte van de helft van dat bedrag, oftewel € 1.461,50, dient te voldoen aan de vrouw. De man heeft verder wat betreft de belastingaanslagen over het jaar 2022 gesteld dat ook hij een tweetal aanslagen heeft voldaan, waarvan de vrouw gehouden is de helft te voldoen, zodat hij, ingevolge artikel 6:127 BW, deze bedragen met elkaar wenst te verrekenen. Nu de vrouw dit verrekenverweer onweersproken heeft gelaten, zal de rechtbank de vordering van de vrouw op de man verminderen met de door de man gestelde bedragen van € 867,50 en € 828,29. Dit leidt ertoe dat de vordering van de vrouw op de man wat betreft de belastingaanslagen over het jaar 2022 door de verrekening teniet gaat en niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.49.
Wat betreft de belastingaanslagen over de jaren 2023, 2024 en 2025 overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft onweersproken aangevoerd dat de vermogensrendementsheffingen die zij heeft voldaan, kwalificeren als “lasten betreffende de onroerende zaken”. Uit de beschikking van 19 april 2024 volgt dat partijen in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure hebben afgesproken dat de man vanaf 1 januari 2023 de volledige huurinkomsten van de onroerende zaken zou ontvangen en de aan die onroerende zaken verbonden lasten zou dragen. Het voorgaande leidt ertoe dat de man de door de vrouw betaalde vermogensrendementsheffingen volledig voor zijn rekening moet nemen en alsnog aan de vrouw zal moeten vergoeden. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de man dat het aan de vrouw ligt dat zij deze heffingen nog altijd moet voldoen. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank immers aan beide partijen dat de onroerende zaken nog altijd niet zijn verdeeld. De hoogte van de gevorderde bedragen heeft de man onweersproken gelaten. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de vrouw wat betreft de rendementsheffingen volgende uit haar belastingaanslagen over de jaren 2023, 2024 en 2025 een vordering heeft op de man ter hoogte van (€ 4.177 + € 3.632 + € 3.507 =) € 11.316,=.
4.50.
Wat betreft de door de vrouw voldane rentelasten van de hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO Bank overweegt de rechtbank dat uit de beschikking van 19 april 2024 volgt dat de hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO Bank is afgesloten ten behoeve van de woning te [plaats 2] . Namens de vrouw is onvoldoende onderbouwd dat, in afwijking van hetgeen in de echtscheidingsprocedure tot uitgangspunt is genomen, deze geldlening niet enkel is gerelateerd aan de woning te [plaats 2] , maar ook is besteed ten behoeve van de verbouwing van één van de appartementen te [plaats 5] en de rentelasten dus moeten worden gezien als lasten van dat appartement. Gelet op het voorgaande is het door de vrouw gestelde recht op vergoeding door de man niet komen vast te staan.
4.51.
Wat betreft de door de vrouw voldane premie voor de ASR Levensverzekering overweegt de rechtbank als volgt. Ter onderbouwing van haar vordering geeft de vrouw aan dat zij de volledige premies voor de levensverzekering heeft voldaan, maar dat de man ook een deel hiervan had moeten voldoen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, is de onderbouwing van de vrouw wat betreft deze vordering onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de man nog een bedrag aan de vrouw verschuldigd is ter zake de premies voor de levensverzekering. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de man gehouden is om nog iets ter zake die premies aan de vrouw te voldoen.
4.52.
Wat betreft de achterstallige kinderalimentatie bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor veroordeling van de man tot betaling daarvan aan de vrouw. De kinderen zijn op 27 november 2023 meerderjarig geworden. Vanaf die datum is niet de vrouw, maar zijn de kinderen de rechthebbenden ten aanzien van de bijdrage in hun kosten van studie in levensonderhoud. De vrouw kan dus uitsluitend aanspraak maken op betaling van achterstallige kinderalimentatie voor zover deze betrekking heeft op de periode tot 7 november 2023. Het door de vrouw gevorderde bedrag is echter niet nader gespecificeerd en gesteld noch gebleken is dat het gevorderde bedrag betrekking heeft op voornoemde periode. Daar komt bij dat voor zover sprake is van achterstallige kinderalimentatie, de vrouw reeds over een executoriale titel beschikt, aangezien de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de kinderalimentatie heeft vastgesteld. Het ontbreekt de vrouw dan aan belang bij het gevorderde. Er bestaat evenmin grond voor veroordeling van de man tot betaling van door de vrouw voldane studiekosten van de kinderen. Ook voor die kosten heeft te gelden dat enkel de kinderen van partijen een vordering uit hoofde van een bijdrage in hun studiekosten kunnen instellen jegens de man, omdat zij inmiddels meerderjarig zijn.
4.53.
Wat betreft de door de vrouw voldane lasten van de huishouding en de lasten voor de onroerende zaken stelt de rechtbank vast dat voor zover dit onderdeel van de vordering ziet op de lasten van de huishouding artikel 1:84 BW te gelden heeft. Dit artikel bepaalt dat de kosten van de huishouding ten laste komen van het gemeenschappelijke (“gemene”) inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan. Zijn deze inkomens ontoereikend dan komen de kosten van de huishouding ten laste van het gemeenschappelijke vermogen van partijen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan. Artikel 1:84 lid 2 BW bevat de fourneer- of bijdrageplicht van ieder van de echtgenoten; de echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht voldoende gelden ter beschikking te stellen om de kosten van de huishouding te kunnen voldoen, en de echtgenoten moeten elkaar geld verschaffen om de in het kader van de huishouding ontstane schulden te kunnen betalen. Om te kunnen vaststellen of een echtgenoot op grond van de regels van artikel 1:84 lid 1 en lid 2 BW over een bepaalde periode te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding moet die echtgenoot in ieder geval stellen (en bij voldoende gemotiveerde betwisting bewijzen) wat (i) de totale kosten van de huishouding over die betreffende periode waren, (ii) wie in die betreffende periode welke kosten heeft betaald, (iii) ten laste van welke middelen die kosten zijn voldaan, (iv) wie in de betreffende periode welk inkomen heeft genoten, en (v) wie welke (inkomsten uit) vermogen in die betreffende periode heeft gehad. Aan de hand van de bijdragen die partijen hebben geleverd, en afhankelijk van de vraag ten laste van welke middelen zij die bijdragen hebben voldaan, kan worden vastgesteld of een partij nog nader moet bijdragen dan wel te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De vrouw heeft over het voorgaande geen stelling ingenomen. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen of de man nog nader moet bijdragen in de kosten van de huishouding. Wat betreft de lasten van de onroerende zaken heeft de vrouw, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, ook onvoldoende gesteld waaruit volgt dat de vrouw nog een vordering heeft op de man.
4.54.
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat de vrouw een vordering heeft op de man ter hoogte van een bedrag van € 11.316 =. Dit betekent dat de vordering van de vrouw, de man te veroordelen tot een betaling van een bedrag aan haar, zal worden toegewezen tot de hoogte van dat bedrag. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
i. het opheffen van het executoriaal beslag
Vordering van de vrouw onder 5. in reconventie
4.55.
De vrouw vordert te man te veroordelen tot directe opheffing van het door hem, in het kader van deze procedure, op de woning te [plaats 2] gelegde executoriale beslag.
4.56.
De man voert gemotiveerd verweer. De vrouw heeft deze vordering niet onderbouwd, noch aannemelijk gemaakt. Het beslag is tevens rechtmatig.
4.57.
De rechtbank overweegt dat de vrouw haar vordering onder 5. op geen enkele wijze heeft onderbouwd. In het lichaam van haar eis in reconventie komt deze vordering niet terug en ook op de mondelinge behandeling is deze vordering niet door haar onderbouwd of toegelicht. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
j. de proceskosten
Vordering van de man onder XIV. in conventie en vordering van de vrouw onder 6. in reconventie
4.58.
De man legt het volgende aan zijn vordering onder XIV. ten grondslag. Het is volgens hem in strijd met de redelijkheid en billijkheid de kosten tussen partijen te compenseren, zoals gebruikelijk is in zaken zoals deze. De vrouw is lichtvaardig omgegaan met het belang van de man om kosten te voorkomen c.q. te beperken. Zij komt haar toezeggingen niet na, houdt zich niet aan de door partijen gemaakte afspraken én komt de beslissingen van de rechtbank niet na.
4.59.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Juist de man zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten, gelet daarop vordert de vrouw onder vordering 6. een proceskostenveroordeling van de man. Volgens de vrouw is de man, gelet op zijn proceshouding, verantwoordelijk voor alle proceskosten.
4.60.
De rechtbank overweegt dat het gebruikelijk is om bij juridische geschillen tussen ex-partners de proceskosten te compenseren, omdat een zaak als deze met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. In hetgeen door partijen is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding hiervan af te wijken. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat door één van partijen misbruik is gemaakt van procesrecht. Bovendien worden beide partijen in conventie en in reconventie deels in het (on)gelijk gesteld. De rechtbank zal de proceskosten gelet op het voorgaande tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de uitvoering van de beschikking van deze rechtbank van 19 april 2024, voor zover deze ziet op de daarin genomen beslissing betreffende de toedeling en notariële levering van de onroerende zaak gelegen aan het [adres 2] te [plaats 3] aan de man, binnen één week na de datum van dit vonnis, bij een door de man aan te wijzen notaris, en bepaalt dat, voor het geval de vrouw daaraan niet binnen de daartoe gestelde termijn voldoet, dit vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming/wilsverklaring/handtekening van de vrouw voor de levering van die onroerende zaak aan de man;
5.2.
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag aan de vrouw ter hoogte van € 11.316,=;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verklaart voor recht dat de vrouw op grond van de door deze rechtbank bij beschikking van 19 april 2024 gelaste wijze van verdeling van de saldi op de bankrekeningen en de crypto-accounts een schuld wegens overbedeling heeft aan de man van € 12.489,88;
5.5.
verklaart voor recht dat de vrouw op grond van de beschikking van deze rechtbank van 14 maart 2025 uit hoofde van benadeling van de huwelijksgemeenschap
een schuld heeft aan de man van € 17.500,=;
5.6.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bollen en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
!