ECLI:NL:RBZWB:2025:6379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
C/02/439412 / JE RK 25-1597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met onbekende verblijfplaats

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige verblijft al meer dan een jaar niet meer in Nederland, wat aanleiding gaf tot vragen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De kinderrechter oordeelde dat hij bevoegd was om te oordelen, ondanks de onbekende verblijfplaats van de minderjarige, omdat er een sterke verbondenheid met de rechtssfeer in Nederland bestaat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] onverminderd groot zijn, vooral gezien het gebrek aan contact met de moeder en de GI. De moeder, die het ouderlijk gezag heeft, is niet verschenen op de zitting en heeft geen openheid van zaken gegeven over de verblijfplaats van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter benadrukte de noodzaak van toezicht om de situatie van [minderjarige] te kunnen beoordelen en om te zorgen voor zijn welzijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/439412 / JE RK 25-1597
Datum uitspraak: 15 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Brabant, locatie te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. V. de Roo uit Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 3 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De moeder is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder. [minderjarige] en de moeder staan in het BRP ingeschreven in [plaats] , met de vermelding dat uit onderzoek is gebleken dat zij niet meer op dit adres wonen. Sinds medio juni 2024 is de feitelijke woon- of verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] onbekend.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 23 mei 2025 is [minderjarige] laatstelijk onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 mei 2025 tot 18 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangegeven dat het nog steeds niet is gelukt om in contact te komen met de moeder en met [minderjarige] . Zij verblijven vermoedelijk, samen met het halfbroertje van [minderjarige] , sinds juni 2024 in Marokko. De GI heeft pas ten tijde van de zitting van de advocaat van de moeder vernomen dat zij nu mogelijk in Algerije verblijven. De vader van het halfbroertje draagt mede het gezag over hem en er is voor het halfbroertje een machtiging tot uithuisplaatsing bij deze vader verleend. De GI heeft voor hem contact met de Centrale Autoriteiten. Over [minderjarige] draagt de moeder alleen het gezag. De GI heeft ernstige zorgen over [minderjarige] (en zijn halfbroertje). Uit het eerdere raadsrapport zijn zorgen gebleken over de basiszorg, geen goede hygiëne en de schoolgang van [minderjarige] . De Centrale Autoriteiten hebben aangegeven dat [minderjarige] in Marokko niet ingeschreven staat voor onderwijs. Er zijn ernstige zorgen over het psychisch functioneren en de ouderschapscapaciteiten van de moeder en dat het gezin geïsoleerd leeft. Verlenging van de ondertoezichtstelling is nog steeds noodzakelijk, omdat de zorgen onverminderd groot zijn. De GI heeft zicht nodig op het welzijn en de opvoedsituatie van [minderjarige] om een goede beoordeling te kunnen maken.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat zij primair de Nederlandse rechter niet bevoegd acht kennis te nemen van het verzoek. De moeder is met [minderjarige] al ruim een jaar geleden uit Nederland vertrokken. Op de datum van indiening van het verzoek hadden zij en [minderjarige] dus niet hun woonplaats of hun werkelijke verblijf in Nederland. De gewone verblijfplaats van [minderjarige] is niet in Nederland. De moeder heeft bij de advocaat aangegeven met [minderjarige] en zijn halfbroertje in Algerije te verblijven. Zij heeft geen intentie terug te keren naar Nederland. Het verblijf in Algerije is duurzaam. Het centrum van belangen van [minderjarige] is verplaatst naar Algerije. De moeder heeft aangegeven dat zij daar een woning hebben, [minderjarige] daar vriendjes heeft en daar onderwijs volgt. De advocaat weet niet sinds wanneer de moeder in Algerije verblijft. Ze heeft geen zicht of zij een woning huurt. Ze heeft er geen zicht op gekregen of de moeder werk heeft. De moeder heeft niet verteld waar [minderjarige] naar school gaat. Ze weet niet op welke verblijfstitel ze in Algerije verblijven. Desgevraagd geeft de advocaat aan dat zij niet weet of de moeder al haar verzekeringen in Nederland heeft opgezegd. Subsidiair, mocht de kinderrechter zich bevoegd achten, stelt de advocaat namens de moeder dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De GI heeft de zorgen over [minderjarige] niet onderbouwd. Bovendien heeft de ondertoezichtstelling geen meerwaarde, omdat het niet uitvoerbaar is. Voor [minderjarige] is niet ingezet op een teruggeleidingsprocedure. Dat kan ook niet, omdat de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem draagt en er geen machtiging tot uithuisplaatsing is. Er is geen noodzaak voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Mocht de GI stappen kunnen zetten ten aanzien van het halfbroertje van [minderjarige] , kan de GI te zijner tijd ervoor kiezen een spoedmaatregel voor [minderjarige] te verzoeken.
5.
De beoordeling
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Aangezien [minderjarige] en de moeder niet meer woonachtig zijn in Nederland en de moeder mogelijk ook de Marokkaanse nationaliteit bezit, dient de kinderrechter eerst te beoordelen of hij bevoegd is kennis te nemen van het verzoek.
5.2.
Om vast te stellen welk instrument dient te worden gebruikt om de internationale bevoegdheid vast te stellen, dan wel om te toetsen of de kinderrechter internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, dient de kinderrechter vast te stellen waar [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats had ten tijde van indiening van het verzoek. Tot en met juni 2024 woonde [minderjarige] in Nederland, in [plaats] . Op het moment van indiening van het verzoek door de GI was [minderjarige] al ruim een jaar niet meer woonachtig in Nederland. [minderjarige] en de moeder zijn niet uitgeschreven op het BRP-adres in [plaats] , hoewel het adres in onderzoek is bij de gemeente. Het staat echter wel voldoende vast dat zij al meer dan een jaar niet meer op dit BRP-adres wonen. Aangezien het centrum van belangen van [minderjarige] zich niet meer in Nederland bevindt, is de kinderrechter van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] zich niet meer in Nederland bevindt.
5.3.
Het is echter ook niet duidelijk waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] wel is. De kinderrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder met de kinderen “on the run” is voor de autoriteiten. De moeder heeft voor de zitting tegen haar advocaat verteld dat zij met [minderjarige] en zijn halfbroertje in Algerije is. Tot de zitting was de GI en de vader van het halfbroertje van [minderjarige] in de veronderstelling dat zij in Marokko waren. Het is derhalve niet vast te stellen dat [minderjarige] en de moeder daadwerkelijk in Algerije verblijven, of toch in Marokko zijn (of wellicht elders zijn). Ze heeft geen bewijsstukken overgelegd over waar zij verblijft, hoe zij woont en waar [minderjarige] dan onderwijs zou volgen.
5.4.
De kinderrechter kan niet vaststellen in welk land het centrum van belangen van [minderjarige] nu ligt. Dit maakt dat de kinderrechter niet kan vaststellen waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] is. Dit betekent dat zowel de Brussel II-ter Verordening als het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996) formeel niet van toepassing zijn.
5.5.
Nu de bevoegdheid niet gebaseerd kan worden op internationale instrumenten, dient beoordeeld te worden of de internationale bevoegdheid op het Nederlandse commune regels van internationaal privaatrecht kan worden gebaseerd. Op grond van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de Nederlandse rechter, als een kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, in zaken over ouderlijke verantwoordelijkheid, in uitzonderlijke gevallen zich bevoegd verklaren wegens de verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer in Nederland en indien de rechter zich in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
5.6.
[minderjarige] is in Nederland geboren en heeft er ruim elf jaar lang altijd gewoond. Hij is in Nederland naar school gegaan. Zijn oma (moederszijde) woont in Nederland. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Het onderzoek door de Raad is uitgevoerd in Nederland. De ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] zijn in Nederland ontstaan. De verbondenheid van deze zaak met de rechtssfeer in Nederland stelt de kinderrechter daarom vast. De kinderrechter acht zich ook in staat het belang van [minderjarige] naar behoren te beoordelen, gezien de informatie die bekend is over [minderjarige] vanuit het raadsrapport en de informatie van de GI. Als de moeder wel informatie over de verblijfplaats van [minderjarige] had verstrekt, had de kinderrechter wellicht de gewone verblijfplaats van [minderjarige] vast kunnen stellen. Het is in het procesrechtelijk belang van [minderjarige] dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat anders geen enkele rechter bevoegd is het belang van [minderjarige] te beoordelen doordat de moeder geen openheid van zaken geeft over de verblijfplaats van [minderjarige] en zich verplaatst c.q. verschuilt.
5.7.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter zich internationaal bevoegd om te oordelen en te beslissen op het verzoek, ongeacht de vraag waar [minderjarige] zich ten tijde van indiening van het verzoek bevond.
5.8.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek te oordelen en daarop te beslissen, zal op grond van artikel 15 eerste lid HKBV 1996 Nederlands recht op de verzoeken worden toegepast.
Wat staat er in de wet?
5.9.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:260 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar, als aan de grond van de ondertoezichtstelling (zoals beschreven in artikel 1:255 eerste lid BW) is voldaan. De kinderrechter kan op grond van artikel 1:255 eerste lid BW een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarig zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast moet:
de zorg die in verband met het wegnemen van deze bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouder(s) die het gezag uitoefenen, niet of onvoldoende door hen worden geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de ouder(s) die het gezag uitoefenen de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbare termijn.
De beoordeling van de kinderrechter
5.10.
De zorgen over [minderjarige] zijn in de afgelopen periode niet afgenomen, sterker nog die zijn alleen maar toegenomen. Er is namelijk geen enkel zicht over hoe met [minderjarige] gaat, waar hij woont en of hij naar school gaat. De ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] is daarom nog onverminderd aanwezig. De moeder accepteert de zorg niet en vermijdt het contact met de GI volledig. Aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling is daarom voldaan.
5.11.
De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft, omdat het onuitvoerbaar is. De kinderrechter ziet wel meerwaarde in de ondertoezichtstelling, namelijk omdat er zicht moet komen op de leefsituatie en het welzijn van [minderjarige] door de GI. Een verbetering van deze situatie ligt volledig in de handen van de moeder. Als zij aan de GI informatie verstrekt waaruit blijkt waar [minderjarige] woont, hoe zijn gezondheid is, waar hij naar school gaat en dergelijke, dan kan de GI een inhoudelijke beoordeling maken over het belang van [minderjarige] en of de ontwikkelingsbedreiging is verminderd of weggenomen. De verplichting van de Nederlandse staat om zicht te krijgen op een minderjarige waarover al een ernstige ontwikkelingsbedreiging is vastgesteld weegt momenteel zwaarder dan de positie van de moeder als eenhoofdige gezagsdrager om de verblijfplaats van haar kind te bepalen.
5.12.
De ondertoezichtstelling is nog steeds noodzakelijk. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
5.13.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 september 2025 tot 18 september 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier, en op schrift gesteld op 26 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.