In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige verblijft al meer dan een jaar niet meer in Nederland, wat aanleiding gaf tot vragen over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De kinderrechter oordeelde dat hij bevoegd was om te oordelen, ondanks de onbekende verblijfplaats van de minderjarige, omdat er een sterke verbondenheid met de rechtssfeer in Nederland bestaat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] onverminderd groot zijn, vooral gezien het gebrek aan contact met de moeder en de GI. De moeder, die het ouderlijk gezag heeft, is niet verschenen op de zitting en heeft geen openheid van zaken gegeven over de verblijfplaats van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter benadrukte de noodzaak van toezicht om de situatie van [minderjarige] te kunnen beoordelen en om te zorgen voor zijn welzijn.