In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 september 2025, wordt het beroep van [bedrijf] V.O.F. tegen de kosten van een dwangbevel ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep dat gericht is tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst, die op 24 oktober 2024 het bezwaar van belanghebbende tegen de kosten van het dwangbevel ongegrond verklaarde. De ontvanger had eerder een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, en had daarbij ook belastingrente en een verzuimboete opgelegd. De ontvanger heeft een dwangbevel uitgevaardigd en vervolgingskosten in rekening gebracht. Tijdens de zitting op 1 juli 2025 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank oordeelt dat de kosten van het dwangbevel terecht zijn opgelegd en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de relevante stukken niet heeft ontvangen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om te oordelen over andere aspecten van de zaak, zoals de naheffingsaanslag en de verzuimboete. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de kosten van het dwangbevel in stand blijven, zonder recht op terugbetaling van griffierecht of proceskostenvergoeding.