ECLI:NL:RBZWB:2025:6389

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
24/4902
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het weigeren van een omgevingsvergunning voor een minicamping binnen de bebouwde kom in afwijking van het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een minicamping behandeld. Eiser had op 31 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor het gebruik van gronden nabij zijn woning als minicamping, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft deze aanvraag op 19 december 2023 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de vergunningaanvraag aan de hand van verschillende beroepsgronden die eiser aanvoert. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de vergunning terecht heeft geweigerd, omdat de aanvraag niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser stelt dat de kampeermiddelen tijdelijk op het terrein zullen staan, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor een permanente minicamping is gedaan, wat een uitgebreide procedure vereist.

De rechtbank wijst erop dat de gronden waarop de minicamping zou moeten komen, een agrarische bestemming hebben en dat de aanvraag niet in overeenstemming is met de geldende beleidsregels. Eiser krijgt geen gelijk en zijn beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de belangen van eiser niet zijn meegewogen en dat de vergunning niet kan worden verleend zonder een goede ruimtelijke onderbouwing. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en een afschrift wordt aan de partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de vergunningsaanvraag van eiser voor het gebruik van de gronden nabij zijn woning aan [adres] als minicamping. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de vergunning mocht weigeren
.Eiser krijgt dus geen gelijk en zijn beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 gaat de rechtbank in op de ontvankelijkheid. De inhoudelijke beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of het college van de juiste procedure is uitgegaan en of hij de vergunning mocht weigeren. Aan het eind van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft de vergunningsaanvraag op 31 augustus 2023 ingediend. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 december 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt Met het bestreden besluit van 1 mei 2024 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. L.P. Koster-Braad en [naam] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
Het bestemmingsplan
4. Op de gronden waarop de minicamping zou moeten komen geldt, voor zover hier van belang, het bestemmingsplan ‘[plaats] buiten de grachten’. De gronden hebben de enkelbestemming ‘Agrarisch’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 6’. De gronden hebben
nietde nadere aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – minicamping’. Een minicamping is daarom niet rechtstreeks toegestaan op dit perceel.
Toetsingskader omgevingsvergunning
5. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. [1]
5.1.
Artikel 2.12 van de Wabo bevat het toetsingskader voor deze activiteit. In het kort gezegd betekent dit dat het college onder andere moet toetsen of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft beleidsruimte om de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college is in dit geval van mening dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening en heeft daarom de vergunning geweigerd. De rechtbank moet dit terughoudend toetsen en zal dat hieronder doen.
De procedure
6. Eiser stelt dat de kampeermiddelen slechts tijdelijk op het terrein zullen staan en de afwijking daarom vergund kan worden door middel van de zogenaamde kruimelprocedure. [2] Dat betekent dat met een motivering kan worden volstaan en geen goede ruimtelijke onderbouwing hoeft te worden aangeleverd.
6.1.
Het college geeft aan dat een permanente vergunning is aangevraagd voor de camping met de bijbehorende infrastructuur. Het gaat hier niet om een aanvraag voor een tijdelijke camping. De aanvraag kan daarom alleen met een uitgebreide procedure vergund worden.
6.2.
De rechtbank constateert dat vergunning is aangevraagd voor een minicamping en dat de minicamping niet tijdelijk is aangevraagd. Hoewel kampeermiddelen er tijdelijk staan, wisselen deze en is ook de infrastructuur voor de minicamping permanent. Uit de aanvraag blijkt niet dat de exploitatie van de camping na tien jaar stopt en dat de infrastructuur dan wordt verwijderd. De planologische uitstraling is blijvend, zodat niet gesproken kan worden van een geval als bedoeld in artikel 4, onder 11 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. De vergunning kan dus alleen verleend worden met een uitgebreide procedure waarbij het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016
7. Eiser stelt dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 15 van de Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016 (hierna: de beleidsregels). Dat is het algemeen toetsingskader. Zo zijn de belangen van eiser op geen enkele manier meegewogen. Zinvol gebruik conform de agrarische bestemming is immers niet meer mogelijk en er bestaan geen dringende bezwaren tegen het gebruik als minicamping. Uit de ruimtelijke motivering blijkt immers dat er geen nadelige effecten voor de omgeving op zullen treden. Eiser heeft dure grond gekocht waar hij niets meer mee kan.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Deze beleidsregels zijn van toepassing op gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo. Onder 6.2 heeft de rechtbank al geoordeeld dat het voorliggende project hier niet onder valt, zodat deze beleidsregels niet van toepassing zijn.
Is er strijd met de Structuurvisie?
8. Eiser betoogt dat het plan niet in strijd is met de Structuurvisie [plaats] 2030. Op grond van deze visie is in de centrumschil alleen ruimte beschikbaar voor maatschappelijke voorzieningen en wonen gecombineerd met zorg. Verdere verdichting en bebouwing moet worden tegengegaan. De minicamping zal niet leiden tot toename van de (permanente) bebouwing. Bovendien wordt deze landschappelijk ingepast, waardoor het de groenstructuur zal versterken.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat een minicamping geen maatschappelijke voorziening of wonen gecombineerd met zorg is. Het enkele feit dat de minicamping niet of slechts in geringe mate zorgt voor verdichting en bebouwing wil niet zeggen dat dat in de Structuurvisie past.
Is er strijd met de Nota recreatiebeleid?
9. Volgens eiser is op grond van de Nota recreatiebeleid een minicamping bij een permanent bewoonde woning in het buitengebied toegestaan. Het begrip buitengebied is niet gedefinieerd. Het betreft echter een voormalige boerderij die is omgevormd tot woonboerderij. De gronden hebben een agrarische bestemming en liggen in bestemmingsplan ‘[plaats] buiten de grachten’. Het perceel ligt dus in het buitengebied. Ook wordt voldaan aan alle overige regels die hiervoor gelden.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Een gebruikelijke definitie van het begrip buitengebied is het gebied dat buiten de bebouwde kom ligt. Het perceel van eiser ligt in de stedenbouwkundige bebouwde kom van [plaats]. Het valt ook niet onder bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Schouwen-Duiveland. Het perceel is omzoomd met bebouwing, zodat ook dat geen aanleiding geeft om het als buitengebied aan te merken. De rechtbank gaat dus niet mee in het betoog dat dit perceel tot het buitengebied behoort. Omdat het perceel niet tot het buitengebied behoort, past de vestiging van een minicamping op dit perceel niet binnen de Nota recreatiebeleid.
Goede ruimtelijke ordening
10. Eiser stelt dat zijn plannen passen in een goede ruimtelijke ordening. In het plangebied zijn al drie andere minicampings aanwezig. Het is onduidelijk waarom die wel zijn toegestaan en dit initiatief niet. De bestaande minicampings in het plangebied liggen dichter bij woningen van derden dan de minicamping van eiser zal doen. Het is daarom minder van belang dat het niet aan de richtafstanden in de VNG-handreiking voldoet.
10.1.
Het college geeft aan dat de aanvraag geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat, waardoor hij het project niet kan vergunnen. Bovendien past het project niet in de Nota recreatiebeleid.
10.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Alleen al om het feit dat eiser heeft verzuimd een goede ruimtelijke onderbouwing bij zijn aanvraag te voegen, maakt dat het college de vergunning niet kan verlenen. Voor zover hij stelt dat drie andere campings wel vergund zijn, zijn dat bestaande situaties die in het bestemmingsplan met een functieaanduiding zijn toegestaan. Dat zijn alleen daarom al geen vergelijkbare gevallen met de door eiser beoogde minicamping. Het college mocht daarom ook de richtafstanden hanteren uit de VNG-handreiking. Nu de minicamping, zoals de rechtbank onder 9.1 heeft overwogen, ook niet in de Nota recreatiebeleid past, mocht het college de vergunning weigeren.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, op 24 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, [. . .]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; [. . .]

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
2.Artikel 2.12, eerste lid onder a, sub 2 van de Wabo in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht.