ECLI:NL:RBZWB:2025:639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430357 / JE RK 25-1
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind

Op 10 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een nog ongeboren kind. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming, die verzocht om het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. De moeder, die zwanger is en op [datum 1] 2025 is uitgerekend, heeft ingestemd met het verzoek. De vader heeft het kind erkend en steunt het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder, vooral gezien de eerdere uithuisplaatsing van haar oudste dochter. De Raad heeft aangegeven dat het belangrijk is dat het nog ongeboren kind en de vader worden meegenomen in het lopende onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder. De kinderrechter heeft de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling als voldaan beschouwd en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om te werken aan de ontwikkeling van het ongeboren kind in een veilige omgeving, met aandacht voor de opvoedvaardigheden van de ouders.

De kinderrechter heeft de beslissing genomen om het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, met ingang van 10 januari 2025 tot 10 januari 2026. De ouders zijn aangespoord om samen te werken met de GI en de hulpverlening, om de zorgen weg te nemen en een veilige opvoedingsomgeving te creëren voor het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430357 / JE RK 25-1
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[het nog ongeboren kind],
hierna te noemen: het nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 17 december 2024, ontvangen op 31 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger van het nog ongeboren kind. Zij is op [datum 1] 2025 uitgerekend, maar de geboorte zal op [datum 2] 2025 worden ingeleid.
2.2.
De vader heeft het nog ongeboren kind al erkend en zal daarmee na de geboorte samen met de moeder belast zijn met het ouderlijk gezag.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het Raadsrapport. De (oudste) dochter van de moeder is momenteel uit huis geplaatst en binnen dit kader wordt er door middel van een onderzoek Goed Genoeg Ouderschap (GGO) bezien in hoeverre de opvoedvaardigheden van de moeder toereikend zijn. De Raad vindt het belangrijk dat binnen dit traject ook het nog ongeboren kind en de vader worden meegenomen. Vooral gezien het feit dat de komst van het nog ongeboren kind een groot beroep zal doen op de ouders. De Raad ziet dat de ouders welwillend zijn, maar de ouders hebben veel ballen hoog te houden en er komt veel op hun af. Van de ouders zal nog meer verwacht worden ten aanzien van hun opvoedvaardigheden. Dit, in combinatie met de zorgen over de leerbaarheid en de mogelijkheden van de moeder maakt dat de Raad een ondertoezichtstelling passend vindt. De Raad vindt het daarbij belangrijk dat er binnen één gezin sprake is van één plan met één regievoerder.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de moeder instemt met het verzoek van de Raad. De moeder geeft aan dat zij baat heeft bij een ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de dochter van de moeder loopt er een ondertoezichtstelling. Ook woont zij in een pleeggezin. Met de komst van een baby komt er straks nog meer op de moeder af. De moeder kan de hulp goed gebruiken om alles in goede banen te laten leiden. Daarnaast is de moeder bereid om hulpverlening te accepteren en zal het onderzoek GGO, wat in het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de dochter van de moeder loopt, weer opgepakt worden als de moeder is bevallen van het thans nog ongeboren kind. Tot slot wil de advocaat opmerken dat de moeder al veel stappen in de goede richting heeft gezet, en deze positieve lijn wil voortzetten.
4.3.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij, gelet op de voorgeschiedenis, instemt met het verzoek van de Raad. Daarbij is de vader van mening dat het belang van het nog ongeboren kind voorop moet staan. Ten aanzien van de woonsituatie geeft de vader aan dat hij en de moeder niet samenwonen. In de toekomst willen zij wel samenwonen, maar hierbij moet gekeken worden wat voor de moeder mogelijk is (gezien haar trauma’s vanuit het verleden). De vader wil wel zoveel mogelijk aanwezig zijn als de baby straks geboren is.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat zij al betrokken is in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter van de moeder. De GI onderstreept de visie van de Raad: één gezin, één plan. De ouders zijn liefdevolle en betrokken ouders. De komst van het nog ongeboren kind maakt de situatie wel kwetsbaar. Mede gezien het feit dat er in het verleden flinke zorgen waren over de basale verzorging en het waarborgen van de veiligheid door de moeder. Daarnaast heeft de moeder de neiging om bij spanningen hulpverlening af te wijzen. Verder geeft de GI aan dat het netwerk betrokken is en dat de ouders momenteel meewerkend zijn. Tot slot geeft de GI aan dat zij direct kan starten.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.
5.2.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter merkt, met toepassing van artikel 1:2 BW, het nog ongeboren kind van de moeder als reeds geboren aan, nu zijn belang dit vordert gelet op hetgeen hierover uit het Raadsrapport en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. Zij zal het – onweersproken - verzoek van de Raad toewijzen en het nog ongeboren kind onder toezicht stellen van de GI met ingang van 10 januari 2025 en tot 10 januari 2026. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de zorgen die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling van de oudste dochter van de moeder nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter stelt vast dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder en de opvoedomgeving waarin het nog ongeboren kind terecht zal komen. De komst van het nog ongeboren kind zal een groot beroep doen op de ouders om telkens opnieuw in te spelen op de veranderende en constant ontwikkelende behoeften van de baby. Daarnaast ziet de kinderrechter dat de draaglast van de ouders op dit moment groter is dan de draagkracht en maakt zich dan ook zorgen over de fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind als het eenmaal geboren is. Met de komst van het nu nog ongeboren kind zal de druk op de ouders namelijk worden vergroot. Daarnaast loopt er momenteel een onderzoek GGO, hetgeen probeert te duiden of de moeder in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen. Voor nu vindt de kinderrechter het nog onvoldoende duidelijk in hoeverre de ouders gezamenlijk in staat zijn om de zorg te dragen voor het nog ongeboren kind. De kinderrechter wil hierbij wel benadrukken dat de moeder veel stappen in de goede richting heeft gezet door onder andere (individuele) hulpverlening te accepteren. Daarnaast is ook het netwerk van de vader een steunende factor in dit traject.
5.6.
De kinderrechter vindt het goed om te horen dat de ouders positief zijn ten opzichte van hulpverlening. De kinderrechter ziet dat de moeder de afgelopen periode stappen in de goede richting heeft gezet, waarbij er een positieve ontwikkeling is ontstaan. De kinderrechter wil hiervoor de moeder en andere belanghebbenden complimenteren. Het lukt de ouders op dit moment echter nog onvoldoende om zelfstandig de zorgen binnen het gezin weg te nemen. De zorgen die hebben geleid tot een ondertoezichtstelling van het andere kind van de moeder zijn nog actueel en de situatie wordt enkel complexer als het ongeboren kind straks geboren is. Om die reden is de kinderrechter van oordeel dat ook voor de ongeboren baby, die in vrijwel hetzelfde gezinssysteem zal opgroeien, een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter acht de ouders vooralsnog in staat om met inzet van hulpverlening binnen een voor het ongeboren kind aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het ongeboren kind te dragen.
5.7.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee aan de volgende doelen te werken:
  • Het nu nog ongeboren kind groeit op in een fysiek en emotioneel veilige opvoedingsomgeving, waarbij hij wordt gestimuleerd in zijn ontwikkeling en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit, rust en regelmaat wordt geboden maar ook steun, troost en affectie aanwezig is;
  • Er is zicht op de ontwikkeling van het nu nog ongeboren kind;
  • Het perspectief van het nu nog ongeboren kind is duidelijk;
  • De interactie tussen ouders en het kind alsmede de opvoedvaardigheden van ouders sluiten aan bij hetgeen het kind nodig heeft.
5.8.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van het nog ongeboren kind weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van het nog ongeboren kind te bewaken. Daarnaast moet alles op alles worden gezet om het ongeboren kind op een veilige manier bij de ouders te laten opgroeien. Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij de samenwerking met de GI en de hulpverlening zullen blijven voortzetten.
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt het nog ongeboren kind onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 10 januari 2025 en tot 10 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 31 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.