ECLI:NL:RBZWB:2025:640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429161 / JE RK 24-2148
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 22 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen nog steeds aanwezig is en dat de zorgen over hun welzijn zijn toegenomen. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader is niet verschenen bij de zitting, wat de kinderrechter zorgelijk vindt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 17 december 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 17 mei 2025. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de huidige woonplek bij [jeugdhulp 1] niet langer geschikt is en dat er gezocht moet worden naar een nieuwe plek voor de kinderen, waarbij de persoonlijke ontwikkeling van elk kind centraal moet staan. De bijzondere curator heeft belangrijke zorgen geuit over het gedrag van [minderjarige 1], die respectloos gedrag vertoont en niet meer naar school gaat. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de bijzondere curator cruciaal is voor de verdere behandeling van de zaak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke maatregelen snel kunnen worden genomen voor het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429161 / JE RK 24-2148
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] .
mr. [de bijzondere curator] ,in haar hoedanigheid als de bijzondere curator over voornoemde minderjarigen,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
kantoorhoudende te [plaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 12 december 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • de toetsing van de Raad van 16 januari 2025, ingediend door de GI op 17 januari 2025;
  • het verslag van de bijzondere curator met bijlagen van 20 januari 2025, ontvangen op 20 januari 2025;
  • een aanvulling op het verslag van de bijzondere curator van 21 januari 2025, ontvangen op 21 januari 2025.
1.2.
Op 22 januari 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de bijzondere curator;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De vader en de Raad voor de Kinderbescherming zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Ook de moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben de Syrische nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 december 2022 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 december 2022 en tot 16
december 2023. Tevens is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
in een gezinsvervangende omgeving, dan wel een voorziening voor pleegzorg met
ingang van 16 december 2022 en tot 16 april 2023.
2.4.
Bij beschikking van 14 april 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot
uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder
verlengd met ingang van 16 april 2023 en tot 16 december 2023.
2.5.
Bij beschikking van 15 december 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
verlengd met ingang van 16 december 2023 en tot 16 december 2024. Daarnaast is
een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder verleend, te weten de [woongroep] te [plaats 2] , met ingang
van 16 december 2023 en tot 16 februari 2024 onder aanhouding van het resterende deel van
het verzoek van de GI. Daarnaast is een bijzondere curator benoemd.
2.6.
Bij beschikking van 15 februari 2024 is de machtiging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in
een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 april 2024, onder
aanhouding van het restant van het verzoek.
2.7.
Bij beschikking van 5 april 2024 is de machtiging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een
accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten de [woongroep] te
[plaats 2] , verlengd tot 16 december 2024.
2.8.
Bij beschikking van 25 juni 2024 heeft de kinderrechter het verzoek tot verlening
van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] afgewezen. Het
reguliere verzoek machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 3 juli 2024. Bij
beschikking van 3 juli 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een
accommodatie van jeugdhulpaanbieder, te weten [jeugdhulp 1] in [plaats 3] verleend, met
ingang van 3 juli 2024 en tot 17 december 2024.
2.9.
Bij beschikking van 12 december 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 16 februari 2025. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 februari 2025. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 22 januari 2025. Daarnaast is een bijzondere curator benoemd.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek, te weten van 16 februari 2025 en tot 17 december 2025.

4.De standpunten

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator aangegeven dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en hun oudere zus bij [jeugdhulp 1] zijn geplaatst zodat de kinderen bij elkaar konden blijven wonen. Er zou gekeken worden in hoeverre zij ondersteuning nodig hadden en wanneer de overstap gemaakt kon worden – onder begeleiding van hun oudere zus – naar zelfstandig wonen. Dit heeft helaas niet de gewenste positieve ontwikkeling gebracht. De kinderen voelen zich niet fijn bij [jeugdhulp 1] , gaan niet meer naar school en willen naar een andere woonplek, bij voorkeur bij hun voormalige hulpverlener [naam] . Er is geen vertrouwensband tussen de gezinshuisouder en de kinderen. [naam] is gaan optreden als tussenpersoon en heeft telkens de vertaalslag gemaakt tussen de gezinshuisouder en de kinderen waardoor er in de woonsituatie geen vertrouwen tot stand is gekomen. Daarnaast is gebleken dat de oudere zus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet in staat is om de opvoedtaken op zich te nemen. Zij vindt het lastig om de kinderen bij te sturen in hun gedrag en heeft ook tijd en ruimte nodig voor haar eigen ontwikkeling als jong volwassene. Verder geeft de bijzondere curator aan dat zij enorm geschrokken is van het gedrag van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] laat respectloos gedrag zien en uit daarbij ook dreigementen. Hij is erg zelfbepalend. Ook [minderjarige 2] lijkt druk te ervaren vanuit het gedrag van [minderjarige 1] . Hier moet professioneel op worden ingezet en er moet snel duidelijkheid komen over de problematiek van [minderjarige 1] . De bijzondere curator vreest, dat [minderjarige 1] richting het strafrecht gaat als dit zo door blijft gaan. Verder is de rol van de vader niet geheel duidelijk. Het is lastig om met de vader afspraken te maken omdat hij het erg druk heeft. Daarnaast hoort de bijzondere curator verschillende verhalen over dat de vader boodschappen voor de kinderen zou doen en dat hij een fatbike zou hebben gekocht voor [minderjarige 1] terwijl de kosten van de bus voor [minderjarige 2] om naar school te gaan niet bekostigd kunnen worden. De insteek was om de kinderen koste wat het kost bij elkaar te houden maar de bijzondere curator geeft aan dat dit hen juist zal belemmeren in hun persoonlijke ontwikkeling. Alle drie de kinderen hebben andere behoeften en de plaatsing bij [jeugdhulp 1] is niet langer geschikt. Er is momenteel onvoldoende zicht op de kinderen en ook de gezinshuisouder heeft het zwaar. Hij trekt het gedrag van [minderjarige 1] niet langer. Er moet daarom een nieuwe geschikte plek voor de kinderen worden gezocht.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en sluit zich aan bij hetgeen de bijzondere curator tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. Het afgelopen halfjaar maakte de GI zich zorgen over de betrokkenheid van [naam] . De GI had vanuit goed vertrouwen gehandeld omdat de GI dacht dat [naam] SKJ-geregistreerd was. Dit bleek echter niet het geval te zijn. Er waren zorgen omtrent de relatie tussen [naam] en de kinderen en hierop is besloten om de betrokkenheid van [naam] stop te zetten. Sindsdien is de samenwerking tussen de kinderen en de GI verslechterd. Er is te weinig zicht op de problematiek van de kinderen en de zorgen lijken steeds erger te worden. De oudere zus van de kinderen heeft ook zelf aangegeven geen grip meer op de kinderen te hebben. Met name het gedrag van [minderjarige 1] is dermate schokkend dat hier professioneel op ingezet moet worden. [minderjarige 1] is namelijk betrokken (geweest) bij verschillende incidenten op school en het lijkt alsof [minderjarige 1] , ondanks dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst, een leidende rol lijkt te hebben wanneer er onrust is. De GI is van mening dat [jeugdhulp 1] niet langer een passende woonlocatie is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voor [minderjarige 2] is er al een geschikte en passende plek gevonden, namelijk bij [het fasehuis] . Dit betreft een fasehuis in [plaats 4] en zij zou hier op korte termijn naartoe kunnen. Dit is een fijne plek waar haar problematiek in kaart wordt gebracht en waar ze meer bij kunnen sturen omtrent regels, grenzen en schoolgang. Ook zitten er bij [het fasehuis] meerdere meiden met een cultuursensitieve achtergrond. [minderjarige 1] is aangemeld voor [jeugdhulp 2] . Dit betreft een organisatie waarbij onder andere [organisatie 1] , [organisatie 2] en [organisatie 3] betrokken zijn. Volgende week vindt er een overleg plaats en wordt er een advies uitgebracht over wat een geschikte plek is voor [minderjarige 1] . Ter overbrugging kan [minderjarige 1] bij [jeugdhulp 1] of eventueel op een [crisisplek] verblijven. De GI weet echter niet of een crisisplaatsing geschikt is voor [minderjarige 1] . De GI geeft aan dat een kortdurende gesloten plaatsing van [minderjarige 1] een onderwerp van gesprek is geweest maar de GI gunt [minderjarige 1] de kans om te laten zien dat hij zijn gedrag kan verbeteren op een behandelgroep.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling verlengen met ingang van 16 februari 2025 en tot 17 december 2025. Tevens zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen met ingang van 16 februari 2025 en tot 17 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet is weggenomen. Sterker nog, de zorgen lijken te zijn toegenomen. Sinds juli 2024 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun zus van 19 jaar bij [jeugdhulp 1] . Deze oudere zus had ervoor gekozen om de opvoedtaken op zich nemen, met steun van het gezinshuis. De kinderrechter stelt vast dat zij hier onvoldoende toe in staat is. Het lukt de oudere zus niet om de kinderen te sturen in hun gedrag. De kinderen schieten sterk in de weerstand wanneer de zaken niet volgens hun eigen wil verlopen. Daarnaast zijn de kinderen erg ontevreden over hun verblijf bij [jeugdhulp 1] en is er geen sprake van een samenwerking tussen de kinderen, de GI en de gezinshuisouder. Sinds [naam] niet langer betrokken is als hulpverlener hebben de kinderen zich teruggetrokken uit de contacten met de gezinshuisouder en de GI waardoor er onvoldoende zicht op de situatie is ontstaan. Verder stelt de kinderrechter vast dat de taalbeheersing voor beide kinderen een probleem is dat op korte termijn verholpen moet worden.
5.5.
In dit verband stelt de kinderrechter vast dat ook de rol van de vader onvoldoende duidelijk is. Uit het verslag van de GI volgt dat er weinig contact is tussen de vader en de GI. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de afwijzende opstelling van de vader jegens OpenDoor. De hulpverlening aan vader is om die reden gestopt. De kinderrechter vindt dit erg zorgelijk. Momenteel geeft de vader minimale uitvoering aan zijn gezag, wat de stabiliteit en ontwikkeling van de kinderen negatief beïnvloedt. De kinderrechter vindt het ook onacceptabel dat de vader niet aanwezig is bij de mondelinge behandeling. De kinderrechter deelt mede dat de vader de volgende mondelinge behandeling aanwezig moet zijn. De vader is een gezaghebbende ouder die de belangen van zijn kinderen moet nastreven. Dit ziet de kinderrechter momenteel onvoldoende gebeuren en dat valt de vader te verwijten. Als het hem niet lukt zich te gedragen als een gezaghebbende ouder, moeten daar consequenties aan verbonden worden.
Ook vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI gaat vaststellen wat de stand van zaken is omtrent de aanvraag gezinshereniging van de moeder. Wellicht heeft een gezinshereniging een positief effect op de kinderen.
5.6.
De kinderrechter maakt zich grote zorgen over het gedrag van [minderjarige 1] . Uit de overgelegde stukken en de mondelinge toelichting maakt de kinderrechter op dat het gedrag van [minderjarige 1] respectloos en erg zelfbepalend is. [minderjarige 1] laat pestgedrag zien en kan daarbij manipulerend zijn. De school van [minderjarige 1] heeft kenbaar gemaakt dat [minderjarige 1] , ondanks dat hij de Nederlandse taal niet goed bezit, andere kinderen lijkt aan te sturen. Daarnaast is hij betrokken geweest bij verschillende incidenten. Inmiddels gaat hij, sinds [naam] niet langer betrokken is, niet meer naar school. De school heeft pogingen ondernomen tot een huisbezoek maar [minderjarige 1] weigerde om in gesprek te gaan met school. [minderjarige 1] lijkt zich dan ook aan de hulpverlening te onttrekken. De zorgen over [minderjarige 1] zijn daarmee zo groot dat de kinderrechter vreest dat er zwaardere maatregelen aan te pas moeten komen.
5.7.
De kinderrechter maakt zich ook zorgen over [minderjarige 2] . [minderjarige 2] lijkt erg verdrietig te zijn en lijkt druk te ervaren van het gedrag van [minderjarige 1] . Daarnaast gaat ook [minderjarige 2] niet meer naar school sinds het vertrek van [naam] . Zij moet in de gelegenheid worden gesteld zich te ontwikkelen op een bij haar persoon passende manier. Daarbij moet worden vermeden dat zij minder aandacht krijgt omdat zij mogelijk minder problemen lijkt te veroorzaken dan haar broer.
5.8.
Gezien de hiervoor beschreven zorgen komt de kinderrechter tot de conclusie dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. Een voortzetting van de ondertoezichtstelling is daarom nodig. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er snel duidelijkheid komt over de kindeigen problematiek van de kinderen. Als de kindeigen problematiek duidelijk is, moet er met een grote voortvarendheid passende hulpverlening (toegesneden op de persoon) worden ingezet. Het gedwongen kader blijft noodzakelijk omdat de kinderen niet in de samenwerking zitten. Het verzet van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maakt het moeilijk om zonder autoriteit effectieve stappen te zetten richting hun welzijn en ontwikkeling.
5.9.
Gelet op het voorgaande benadrukt de kinderrechter het belang van de betrokkenheid van de bijzondere curator. Haar bevindingen en haar contacten met de kinderen zijn van groot belang voor de verdere behandeling van deze zaak. Daarom vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de bijzondere curator de belangen van de kinderen blijft behartigen.
5.10.
Verder is de kinderrechter op basis van de hiervoor genoemde vaststellingen van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het belang is van hun verzorging en opvoeding. De machtiging wordt verlengd tot 17 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, om zo op korte termijn opnieuw naar de stand van zaken te kijken en om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. De kinderrechter is van oordeel dat [jeugdhulp 1] niet langer een passende en geschikte plek voor de kinderen is. De kinderrechter is het met de GI en de bijzondere curator eens dat er afstand gedaan moet worden van het idee dat de kinderen met zijn drieën moeten blijven wonen. Het is duidelijk dat dit niet werkt en het is voor de persoonlijke ontwikkeling van de kinderen beter als zij worden opgevangen op een plek waar zij individueel de juiste en passende begeleiding kunnen krijgen. De kinderrechter vindt het fijn om te horen dat er voor [minderjarige 2] een goede plek gevonden lijkt te zijn, namelijk [het fasehuis] , en dat zij daar op korte termijn terecht kan. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat er zo spoedig mogelijk een goede plek gevonden gaat worden, nu er in zijn geval sprake is van een crisissituatie. De kinderrechter merkt daarbij op dat de zorgen dermate ernstig zijn, dat het erop begint te lijken dat er mogelijk geen alternatieven meer zijn voor een gesloten plaatsing.
5.11.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 16 februari 2025 en tot 17 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 16 februari 2025 en tot 17 mei 2025;
6.3.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek van de GI om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg aan de Kousteensedijk 2, 4331 JE;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de bijzondere curator en de vader;
6.5.
bepaalt dat de moeder zal worden opgeroepen middels een publicatie in de Staatscourant;
6.6.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (tezamen met de bijzondere curator) via een aparte brief zullen worden opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter vanaf 10 uur op diezelfde dag;
6.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
6.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 29 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.