ECLI:NL:RBZWB:2025:641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/02/428368 / JE RK 24-2004 en C/02/425705 / JE RK 24-1510
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 22 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 24 januari 2025 tot 24 mei 2025. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te plaatsen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigd is en dat er nog geen basis is voor terugkeer naar de thuissituatie. De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag en heeft een positieve relatie met het Leger des Heils, dat de zorg voor de minderjarige heeft overgenomen van Jeugdbescherming West. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er nog geen samenwerking tot stand is gekomen tussen de moeder en Jeugdbescherming West, wat heeft geleid tot het niet kunnen opstellen van een gezinsplan. De kinderrechter heeft benadrukt dat er gewerkt moet worden aan de opgestelde doelen van de ondertoezichtstelling en dat er duidelijkheid moet komen over de thuissituatie van de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet verder in gevaar komt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
C/02/428368 / JE RK 24-2004
C/02/425705 / JE RK 24-1510
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: Leger des Heils.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdbescherming west.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 14 november 2024 met alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter van 22 augustus 2024 met alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • aanvullende informatie van Jeugdbescherming west van 13 december 2024.
1.2.
Op 22 januari 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming west;
  • een vertegenwoordiger van Leger des Heils.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 25 juni 2018 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 juni 2018 en tot 15 september 2018, met afwijzing van het resterende deel van het verzoek strekkende tot voorlopige ondertoezichtstelling. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 25 juni 2018 en tot 6 augustus 2018.
2.3.
Bij beschikking van 1 augustus 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 6 augustus 2018 en tot
15 september 2018.
2.4.
Bij beschikking van 13 september 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 september 2018 en tot 13 september 2019. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 13 september 2018 en tot 13 februari 2019.
2.5.
De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, tot 13 september 2021. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing is steeds verlengd, tot 13 augustus 2020. [minderjarige] woonde sindsdien weer bij de moeder thuis.
2.6.
Bij beschikking van 24 mei 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 24 mei 2024 en tot 24 mei 2025.
2.7.
Bij beschikking van 6 augustus 2024 is een (spoed)machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 6 augustus 2024 en tot 20 augustus 2024, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.8.
Bij beschikking van 13 augustus 2024 heeft de kinderrechter de spoedmachtiging van 6 augustus 2024 herroepen met ingang van 17 augustus 2024 en het overige deel van het
verzoek afgewezen.
2.9.
Bij beschikking van 16 augustus 2024 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 16 augustus 2024 en tot 30 augustus 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.10.
Bij beschikking van 22 augustus 2024 heeft de kinderrechter het resterende deel van het (spoed)verzoek afgewezen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een
voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 30 augustus 2024 en tot 24 januari
2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.11.
Bij beschikking van 7 november 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot
uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 7 november 2024 en tot 21 november 2024. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.12.
Bij beschikking van 14 november 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toegewezen met ingang van 21 november 2024 en tot 24 januari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.Het verzoek

In de zaak C/02/428368 / JE RK 24-2004
3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek, te weten voor de periode van 24 januari 2025 en tot 24 mei 2025.
In de zaak C/02/425705 / JE RK 24-1510
3.3.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Leger des Heils bovenstaand verzoek met zaaknummer C/02/425705 / JE RK 24-1510 ingetrokken.

4.De standpunten

4.1.
Het Leger des Heils handhaaft het verzoek. Het Leger des Heils heeft de zaak overgenomen van Jeugdbescherming west. Het complete dossier was echter pas afgelopen maandag binnengekomen waardoor de gedragswetenschapper de lijnen nog niet goed heeft kunnen uitzetten. Een machtiging tot uithuisplaatsing is volgens het Leger des Heils noodzakelijk om intern met de gedragswetenschapper de lijn te kunnen uitzetten en te volgen. Er heeft wel al een kennismakingsgesprek met de moeder plaatsgevonden. Dit is positief verlopen. Ook is er (kort) contact geweest met de gezinshuisouders en met [jeugdzorg] om te bezien of de omgangsregeling kan worden uitgebreid naar de moeder thuis. De eerste contacten zijn hiervoor gelegd. Het Leger des Heils heeft nog niet met [minderjarige] kunnen spreken. Dit zal op korte termijn gebeuren.
4.2.
De vertegenwoordiger van Jeugdbescherming west heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er geen samenwerking tot stand is gekomen tussen de moeder en Jeugdbescherming west. Het maken van een gezinsplan was dan ook niet haalbaar. De vertegenwoordiger van Jeugdbescherming west vindt het fijn dat er een overdracht heeft plaatsgevonden naar het Leger des Heils en dat de moeder de eerste gesprekken als positief heeft ervaren. De vertegenwoordiger van Jeugdbescherming west hoopt – in het belang van [minderjarige] – dat er een goede samenwerking tot stand komt tussen de moeder en het Leger des Heils en dat er passende hulpverlening ingezet gaat worden.
4.3.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing passend is. Het eerste kennismakingsgesprek tussen de moeder en het Leger des Heils was veelbelovend. De moeder heeft een goed gevoel bij het Leger des Heils en heeft ook goed contact met het gezinshuis. De advocaat hoopt dat er snel een gezinsplan opgesteld gaat worden. Het is tijd om positieve stappen te zetten waar zowel het Leger des Heils als de moeder zich voor in moeten zetten. De moeder geeft aan dat zij hiertoe bereid is. De moeder heeft behoefte aan duidelijkheid en wil graag weten wat er van haar verwacht wordt. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] verloopt goed. Deze is vrij recentelijk uitgebreid naar 2,5 uur en het (evaluatie)verslag van [jeugdzorg] is positief. De advocaat licht toe dat het wel lastig kan zijn om lang op één locatie te zitten en dat [minderjarige] haar moeder af en toe aan het testen is met haar gedrag. De moeder zou het fijn vinden als de omgangsmomenten met [minderjarige] bij de moeder thuis kunnen plaatsvinden. Bij de moeder thuis is er sprake van een natuurlijke omgeving en [minderjarige] kan dan ook haar huisdieren zien. Verder geeft de advocaat aan dat de moeder geschrokken is van wat [minderjarige] in december 2024 tegen de kinderrechter heeft gezegd. De moeder geeft aan dat dit een herhaling lijkt van haar oudere dochter en zij is bang dat [minderjarige] door haar beïnvloed wordt.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat de procedure zwaar voor haar is. De situatie is niet makkelijk, ook voor haar kinderen niet. Zij geeft aan dat haar familie weer kapot is. Verder geeft de moeder aan dat zij contact heeft met [minderjarige] . Er is sprake van een omgangsregeling waarbij de moeder [minderjarige] 2,5 uur ziet. Ook hebben de moeder en [minderjarige] op woensdag telefonisch contact met elkaar. De moeder hoopt dat de omgangsmomenten uitgebreid kunnen worden met een bezoek van [minderjarige] bij de moeder thuis, onder begeleiding. De moeder merkt verder op dat zij onlangs een goed gesprek heeft gehad met de jeugdbeschermers van het Leger des Heils. De moeder vindt het belangrijk dat er resultaat geboekt gaat worden.

5.De beoordeling

5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Leger des Heils het verzoek met zaaknummer C/02/425705 / JE RK 24-1510, betreffende een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, ingetrokken. Nu het verzoek is ingetrokken, behoeft dit geen inhoudelijke beoordeling en beslissing meer. De kinderrechter zal het verzoek om die reden afwijzen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het (restant)verzoek toewijzen. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zal worden verlengd met ingang van 24 januari 2025 en tot 24 mei 2025. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.4.
Allereerst stelt de kinderrechter vast dat de gewenste wijziging is doorgevoerd. Stichting Jeugdbescherming west Zeeland heeft de zaak overgedragen naar Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De kinderrechter vindt het positief om te horen dat het kennismakingsgesprek met de moeder positief is verlopen, dat de moeder positief contact heeft met het gezinshuis en dat er sprake is van een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] .
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen. [minderjarige] heeft op jonge leeftijd al veel meegemaakt en is in de afgelopen periode diverse malen van verblijfplaats gewisseld. Momenteel verblijft [minderjarige] in een gezinshuis. Zij is nog steeds angstig voor straffen maar zij lijkt zich in het gezinshuis thuis te voelen. Verder stelt de kinderrechter vast dat de samenwerking tussen de moeder en Jeugdbescherming west niet goed verliep. Er was op geen enkel gebied sprake van een samenwerking waardoor er geen gezinsplan opgemaakt kon worden. Nu het Leger des Heils de zaak heeft overgenomen vindt de kinderrechter het belangrijk dat de ontwikkeling van [minderjarige] zo spoedig mogelijk verder wordt opgepakt. Er moet gebruik gemaakt worden van de goede relatie die er nu aan het ontstaan is tussen de moeder en het Leger des Heils. Met de GI en de advocaat is de kinderrechter van oordeel dat er nog geen basis is voor terugkeer naar huis. Een machtiging tot uithuisplaatsing is derhalve noodzakelijk.
5.6.
De kinderrechter overweegt dat in de komende periode gewerkt moet worden aan de opgestelde doelen van de ondertoezichtstelling en dat met name gekeken moet worden of [minderjarige] kan terugkeren naar huis. Het is daarbij van belang dat er eerst meer duidelijkheid komt over de thuissituatie van de moeder en de relatie tussen de moeder en [minderjarige] . Daarnaast vraagt de kinderrechter zich af of er voldoende zicht is op de kindeigen-problematiek van [minderjarige] . De kinderrechter verwacht van het Leger des Heils dat zij zo spoedig mogelijk een gezinsplan opmaakt en dat zij – voor zover zij dat noodzakelijk acht – passende hulpverlening inschakelt. Tot slot vindt de kinderrechter het belangrijk dat het Leger des Heils voortvarend onderzoek doet naar de mogelijkheden om de omgangsmomenten bij de moeder thuis – onder begeleiding - te laten plaatsvinden.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 24 januari 2025 en tot 24 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 29 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.