ECLI:NL:RBZWB:2025:642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/02/431639 / JE RK 25-225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over spoedverzoek gesloten jeugdhulp voor minderjarige

Op 7 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een spoedverzoek tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2008. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de kinderrechter heeft verzocht om een spoedmachtiging voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, na een suïcidepoging, niet langer op de huidige locatie kan blijven en dat er dringend een veilige plek voor haar moet worden gevonden. De kinderrechter heeft de noodzaak van onmiddellijke jeugdzorg onderstreept, gezien de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige. De kinderrechter heeft de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor de duur van twee weken, van 7 februari tot 21 februari 2025. De behandeling van het verzoek voor de reguliere machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden, en er is een zitting gepland voor 13 februari 2025, waar de betrokken partijen hun mening kunnen geven. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de onafhankelijke gedragswetenschapper de minderjarige vóór de zitting moet zien en spreken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/431639 / JE RK 25-225
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
  • het schriftelijke verzoek van de GI met bijlagen, ontvangen op 7 februari 2025;
  • het telefoongesprek van de kinderrechter met de GI op 7 februari 2025.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 27 april 2012 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel
is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 april 2025.
2.3.
Bij beschikking van 27 juni 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige]
in een netwerkpleeggezin, te weten de grootouders (moederszijde), verleend met
ingang van 27 juni 2022 en tot 1 november 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd,
voor het laatst bij beschikking van 8 april 2024 met ingang van 27 april 2024 en tot 27 april 2025.
2.4.
Bij beschikking van 21 april 2023 is in de zaak bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/401882 / FA RK 22-4361 het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd. De vader is sindsdien van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
2.5.
Bij beschikking van 31 december 2024 heeft de kinderrechter toestemming verleend tot het wijzigen van het verblijf van [minderjarige] en is er aldus een machtiging tot
uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 31 december 2024 tot 14 januari 2025 verleend. Het overige deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 7 januari 2025 heeft de kinderrechter toestemming verleend tot het wijzigen van het verblijf van [minderjarige] en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 14 januari 2025 en tot 27 april 2025. Bij dezelfde beschikking is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders moederszijde, in aansluiting op de voornoemde machtiging verleend tot 27 april 2025.
2.7.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 januari 2025, zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin (grootouders waar [minderjarige] eerder verbleef) met ingang van 12 januari 2025 en tot 26 januari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.8.
Bij beschikking van 17 januari 2025 heeft de kinderrechter de spoedbeslissing van 12 januari 2025 per heden herroepen voor zover het betreft de beslissing om [minderjarige] tot 26 januari 2025 met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin (grootouders waar [minderjarige] eerder verbleef) te plaatsen en het resterende deel van het verzoek afgewezen.
2.9.
[minderjarige] verblijft op dit moment bij de [HIC] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken. De GI verzoekt hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen.
3.2.
De GI verzoekt daarnaast om aansluitend een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te verlenen voor de duur van vijf maanden.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.3, tweede lid, Jeugdwet, dient onmiddellijke verlening van jeugdzorg noodzakelijk te zijn in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren of een ernstig vermoeden daarvan. Bovendien dient een uithuisplaatsing noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die de jeugdige nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.2.
Uit het verzoekschrift van de GI volgt dat [minderjarige] na het verblijf bij de Spoedeisende Zorg op 12 januari 2025 naar opa en oma moederszijde (hierna: opa en oma mz) is gegaan. Nadat het een periode goed met [minderjarige] leek te gaan, heeft zij op 29 januari 2025 een suïcidepoging ondernomen door 30 paracetamol te pletten en via haar sondevoeding bij haarzelf toe te dienen. Hierna is [minderjarige] met spoed naar het [ziekenhuis] gebracht. Op uiterlijk 1 februari 2025 moest [minderjarige] het [ziekenhuis] verlaten. [minderjarige] is vervolgens – onder druk en nadat op haar is ingepraat om hieraan mee te werken – opgenomen bij de [HIC] in [plaats] . Op 6 februari 2025 is duidelijk geworden dat [minderjarige] niet langer op de [HIC] in [plaats] kan blijven en dat er naar een vervolgsetting moet worden gezocht. Opa en oma mz hebben op diezelfde dag aangegeven dat zij voor [minderjarige] willen zorgen om te voorkomen dat zij naar een crisisopvang moet. Daar komen opa en oma mz een dag later, op 7 februari 2025, echter op terug, omdat zij het toch niet aandurven. De GI heeft intensief naar een passende (vervolg)plek voor [minderjarige] gezocht, maar die is niet gevonden. De kinderrechter heeft – nadat het spoedverzoek is ingediend – telefonisch contact gehad met de jeugdbeschermer. Daaruit is gebleken dat [minderjarige] tot 10 februari 2025 bij de HIC ‘‘mag’’ blijven, maar dat [minderjarige] niet kan worden gedwongen om op de HIC te blijven. Zij verblijft daar op ‘‘vrijwillige basis’’. Als [minderjarige] weg wil, dan kan dat. De jeugdbeschermer heeft in het telefoongesprek toegelicht dat [minderjarige] onvoorspelbaar gedrag vertoont, hetgeen ook blijkt uit het verzoekschrift.
4.3.
Uit de stukken volgt verder dat de verklaring van de onafhankelijke gedragswetenschapper na telefonisch consult mondeling aan de GI is afgegeven. De onafhankelijke gedragswetenschapper heeft [minderjarige] niet persoonlijk gesproken en onderzocht. Gelet op het eerdergenoemde en de acute nood die is ontstaan, begrijpt de kinderrechter dat de onafhankelijke gedragswetenschapper [minderjarige] niet persoonlijk heeft gesproken en onderzocht. De onafhankelijke gedragswetenschapper zal maandagochtend 10 februari 2025 persoonlijk contact met [minderjarige] hebben, hetgeen ook telefonisch door de jeugdbeschermer is bevestigd. De afspraak staat gepland om 09.00 uur. Verder heeft de jeugdbeschermer toegelicht dat de onafhankelijke gedragswetenschapper dhr. [naam] is en dat hij alle informatie heeft ontvangen, voordat hij telefonisch zijn verklaring aan de GI heeft gegeven.
4.4.
Op basis van het verzoekschrift van de GI en de nadere, telefonische informatie van de GI is de kinderrechter van oordeel dat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is. De kinderrechter heeft een ernstig vermoeden dat er ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. Uit de stukken maakt de kinderrechter op dat de GI intensief heeft gezocht naar een duurzame, stabiele oplossing en dat dat niet is gelukt. Er is zowel binnen de GGZ als binnen het reguliere zorgaanbod naar een passende plek gezocht. Er is echter geen zorgaanbieder, gezinshuis of zorgaanbieder die [minderjarige] op durven te nemen. De problematiek van [minderjarige] in combinatie met haar sondevoeding is hierbij het grote struikelblok. Aangezien [minderjarige] evenmin kan verblijven bij één van haar ouders of bij haar voormalig pleegouders, acht de kinderrechter, gezien ook de problematiek van [minderjarige] , op dit moment gesloten plaatsing aangewezen.
4.5.
De kinderrechter is gelet op het eerdergenoemde en de acute nood die is ontstaan ook van oordeel dat een zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [minderjarige] . Daarom machtigt de kinderrechter de GI om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van twee weken, te weten met ingang van 7 februari 2025 en tot 21 februari 2025.
4.6.
De kinderrechter verwacht dat de onafhankelijke gedragswetenschapper [minderjarige] vóór de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft gezien en gesproken en dat door de GI voor deze mondelinge behandeling een verklaring van de gedragswetenschapper wordt overgelegd. Ook voor het reguliere verzoek machtiging gesloten jeugdhulp van de GI is het van belang dat de onafhankelijke gedragswetenschapper [minderjarige] in persoon ziet en spreekt en een verklaring hiervoor opstelt.
4.7.
De GI, [minderjarige] en haar advocaat, de vader en de moeder (als informant) worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verleent een spoedmachtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 7 februari 2025 en tot 21 februari 2025;
5.2.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan;
5.3.
roept de GI, [minderjarige] en haar advocaat, de vader en de moeder (als informant) op voor de zitting van mr. P.W.G. de Beer of mr. S.M.E. Roose op 13 februari 2025 om 14:30 uur (voor de duur van 45 minuten) in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, aan Kousteensedijk 2 in Middelburg;
5.4.
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor de zitting voor de GI, [minderjarige] en haar advocaat en de vader;
5.5.
bepaalt dat de moeder voor de zitting per aparte oproepbrief en door tussenkomst van de GI wordt uitgenodigd.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, en uitgesproken op 7 februari 2025, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.