ECLI:NL:RBZWB:2025:6421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
C/02/434274 / FA RK 25-1944
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • D. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige verdeling zorg- en opvoedingstaken in het kader van het uniform hulpaanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van twee minderjarigen. De man en de vrouw hebben een relatie gehad en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man heeft [minderjarige 1] erkend, maar is niet de biologische vader van [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders om een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken behandeld, waarbij de man een uitgebreidere regeling voorstelde dan de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders bereid zijn om, in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), onder begeleiding van professionele hulpverlening te werken aan het verbeteren van hun communicatie en samenwerking. De rechtbank heeft de ouders verwezen naar het zorgloket van de gemeenten in de zorgregio Midden-Brabant voor ondersteuning. De voorlopige regeling houdt in dat [minderjarige 1] eenmaal per twee weken in het weekend bij de man verblijft, met specifieke afspraken over de vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling per direct van kracht is. Daarnaast zijn de verzoeken van de vrouw om kinderalimentatie en een zorg- en contactregeling voor [minderjarige 2] naar het cluster Familierecht verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/434274 / FA RK 25-1944
Datum uitspraak: 12 september 2025
Beschikking over vaststelling verdeling zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: J.B. de Bree te Etten-Leur,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat: mr. J.M.G. Cox te Tilburg,
over de minderjarigen:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2022 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • het op 15 april 2025 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
  • het op 1 juli 2025 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken alsmede een verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening op grond van artikel 223 Rv, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 14 augustus 2025 van mr. Cox, met bijlagen;
  • de brief van 15 augustus 2025 van mr. De Bree, houdende een wijziging/aanvulling van het verzoek, met bijlagen.
1.2.
Op 21 augustus 2025 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. De Bree;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Cox;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
[minderjarige 1] is tijdens de relatie van partijen geboren. De man is de biologische vader van [minderjarige 1] .
2.3.
De man is niet de biologische vader van [minderjarige 2] .
2.4.
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.5.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen en hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.7.
Partijen hebben geen afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging/aanvulling van zijn verzoeken, te bepalen:
I. in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen, dat [minderjarige 1] een weekend per twee weken bij de man verblijft van vrijdag uit het kinderdagverblijf (later: uit school) tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf (later: naar school), alsmede in de andere week van maandagochtend 08.00 uur (later: uit school) tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf (later: naar school);
II. indien de man vanwege zijn werkzaamheden in het buitenland het contactweekend niet kan nakomen, dat de man dit weekend zal inhalen in het eerstvolgende weekend na zijn verblijf in het buitenland;
III. de vakanties in onderling overleg bij helfte tussen partijen te verdelen, waarbij [minderjarige 1] in de zomervakantie in ieder geval drie aaneengesloten weken bij de man verblijft;
IV. de feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen partijen te verdelen, waarbij [minderjarige 1] in ieder geval in de even jaren tijdens de Kerstdagen bij de man verblijft en in de oneven jaren met oud en nieuw,
althans een regeling te bepalen als de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2.
De vrouw verzoekt om voormelde verzoeken van de man af te wijzen. De vrouw verzoekt daarnaast, bij wijze van zelfstandige verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de man in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht heeft op contact en omgang met [minderjarige 1] én [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen in het weekend in de oneven week, indien en voor zover de man zelf in Nederland aanwezig en beschikbaar is, van vrijdag na school en/of na het kinderdagverblijf tot zondag 18.00 uur, waarbij de man haalt en brengt;
  • te bepalen dat de vakanties en de feestdagen worden verdeeld op de wijze zoals uiteengezet onder nummers 46 tot en met 53 van het verweerschrift;
  • dan wel een door de rechtbank in goede justitie regeling te bepalen;
  • te bepalen dat de man, met ingang van 21 januari 2025, dan wel ingaande op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te betalen aan de vrouw ter hoogte van respectievelijk € 224,68 en € 287,68 per maand, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.3.
De vrouw verzoekt daarnaast, bij wijze van zelfstandig provisioneel verzoek op grond van artikel 223 Rv, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man, ingaande op de datum van dit verzoek dan wel ingaande op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te betalen aan de vrouw ter hoogte van respectievelijk € 224,68 en € 287,68 per maand, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.

4.De standpunten

Het standpunt van de man
4.1.
Namens en door de man is het volgende aangevoerd. Momenteel verblijft [minderjarige 1] eenmaal per twee weken (in de oneven weken) van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de man. In de even weken verblijft [minderjarige 1] van maandagochtend tot dinsdagochtend bij de man. Wanneer de man tijdens de contactmomenten voor zijn werk in het buitenland verblijft, blijft [minderjarige 1] bij de vrouw. De man verzoekt om een uitgebreidere regeling vast te stellen, op basis waarvan [minderjarige 1] eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag tot dinsdagmorgen en in de andere week van maandagochtend tot dinsdagochtend bij de man verblijft, tenzij de man voor zijn werk in het buitenland verblijft. De man verzoekt dus om de zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige 1] uit te breiden, in die zin dat [minderjarige 1] voortaan elke week tot dinsdagochtend bij hem verblijft. Deze regeling is duidelijker en daarom meer in het belang van [minderjarige 1] . De man betwist dat [minderjarige 1] , nadat hij in het weekend bij de man is geweest, op maandag zorgwekkend gedrag zou vertonen op het kinderdagverblijf. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een afschrift van een e-mailbericht vanuit het kinderdagverblijf overgelegd. Als de man op maandag niet voor [minderjarige 1] kan zorgen, wat overigens niet vaak voorkomt, dan kan [naam 1] , een nicht van de man, op [minderjarige 1] oppassen. De man wil hiermee verantwoordelijkheid tonen door op de dagen dat [minderjarige 1] aan hem is toevertrouwd maar hij zelf niet voor [minderjarige 1] kan zorgen, hiervoor zelf een oplossing aan te dragen. Maar als de vrouw op die dagen voor [minderjarige 1] wil en kan zorgen, dan kan de man daarmee instemmen.
4.2.
De man werkt als militair en als berggids, waardoor hij regelmatig voor de duur van maximaal twee weken in het buitenland verblijft. Ongeveer zes keer per jaar is de man in het buitenland op momenten dat [minderjarige 1] op basis van de voorgestelde zorg- en contactregeling bij hem zou verblijven. Als de man in het buitenland verblijft en als gevolg daarvan een omgangsmoment niet kan doorgaan, dan wil de man graag dat [minderjarige 1] tijdens het eerstvolgende weekend dat de man weer in Nederland is, dat omgangsmoment inhaalt. De man krijgt steeds in het tweede kwartaal van een jaar zijn werkrooster voor het daaropvolgende jaar. Hij kan dus ruim van tevoren aangeven tijdens welke weekenden hij vanwege verblijf in het buitenland niet voor [minderjarige 1] kan zorgen en tijdens welke weekenden het contact dient te worden ingehaald.
4.3.
De man wil daarnaast graag dat [minderjarige 1] tijdens de zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken bij hem verblijft, zodat zij samen op vakantie kunnen gaan. Voor het overige wil hij, voor zover zijn werk dat toelaat, dat de vakanties en de feestdagen bij helfte worden verdeeld. Verder wil hij graag dat [minderjarige 1] in de even jaren tijdens de Kerstdagen bij hem verblijft en in de oneven jaren tijdens oud en nieuw, zodat [minderjarige 1] en [naam 2] (de zoon van de man uit een andere relatie) op dezelfde dagen bij hem verblijven.
Het standpunt van de vrouw
4.4.
Namens en door de vrouw is het volgende aangevoerd. [minderjarige 1] heeft veel last van de huidige zorg- en contactregeling. Met het oog op de primaire hechtingsfase die [minderjarige 1] doormaakt, vindt de vrouw het in zijn belang dat [minderjarige 1] voornamelijk bij haar verblijft en dat hij enkel kortdurende contacten met de man heeft. De vrouw wil daarom dat [minderjarige 1] van vrijdag tot zondagavond dan wel tot uiterlijk maandagavond bij de man verblijft, en in de andere weken van maandagochtend tot dinsdagochtend. De door de man verzochte uitgebreidere regeling, op basis waarvan [minderjarige 1] om de week in het weekend gedurende vier aaneengesloten nachten bij de man verblijft, vindt de vrouw te lang. De vrouw stelt daartoe dat [minderjarige 1] op de maandagen nadat hij bij de man is geweest, zorgwekkend gedrag vertoont op het kinderdagverblijf. Hij huilt dan veel en er is sprake van aanhankelijkheid, slaapproblemen en stresssignalen. De vrouw stelt daarnaast dat [minderjarige 1] momenteel op maandag, dinsdag, woensdag en op vrijdag naar het kinderdagverblijf gaat. [minderjarige 1] is gehecht aan de leid(st)ers en de andere kinderen daar. De vrouw vindt de door de man verzochte regeling ook niet toekomstbestendig, omdat deze regeling niet kan doorlopen zodra [minderjarige 1] naar de basisschool gaat. Ook wil de vrouw niet dat [naam 1] , de nicht van de man, op [minderjarige 1] past op de maandagen dat de man dat niet kan doen. Als de man niet voor [minderjarige 1] kan zorgen, wil zij dat zelf doen en wil zij niet dat er een oppas wordt ingeschakeld.
4.5.
De vrouw kan er niet mee instemmen dat de omgangsweekenden, die niet kunnen doorgaan omdat de man in het buitenland verblijft, op een later moment worden ingehaald. De vrouw vindt het niet in het belang van [minderjarige 1] dat hij wordt geconfronteerd met een wisselende regeling en dat hij zich maar moet voegen naar de agenda van de man. Deze onregelmatigheid heeft ook een te grote impact op de vrouw en op de andere kinderen uit haar gezin.
4.6.
Met het oog op het zorgelijke gedrag dat [minderjarige 1] vertoont nadat hij bij de man is geweest, kan de vrouw ook niet instemmen met een verdeling waarbij [minderjarige 1] tijdens de zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken bij de man verblijft. De vrouw kan wel instemmen met de door de man verzochte verdeling van de Kerstdagen en oud en nieuw.
4.7.
De vrouw heeft voorts, bij wijze van zelfstandig verzoek, verzocht om voor [minderjarige 2] dezelfde zorg- en contactregeling met de man te bepalen als met [minderjarige 1] . [minderjarige 2] begrijpt namelijk niet waarom hij de man plots niet meer ziet. De vrouw heeft tot slot, bij wijze van zelfstandig verzoek en als provisionele voorziening, verzocht om een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bepalen.
Het advies van de Raad
4.8.
De Raad stelt dat de hechtingsfase van een kind in de eerste twee levensjaren plaatsvindt. Het is dan niet alleen belangrijk dat het kind bij de hoofdopvoeder is, maar zeker ook bij de andere ouder, in dit geval de man. Een kind moet namelijk een goede gehechtheidsrelatie kunnen aangaan met zijn beide ouders. Vanuit dat oogpunt adviseert de Raad om een regeling te bepalen van om de week van vrijdag tot en met maandag. Bovendien is [minderjarige 1] inmiddels 2,5 jaar oud. Vier achtereenvolgende nachten zou volgens de Raad moeten kunnen voor een kind als [minderjarige 1] . Het allerbelangrijkste is echter dat de ouders een regeling overeenkomen waar zij beiden achter kunnen staan. De ouders kunnen elkaar niet blijven ontwijken. Het is daarom van belang dat zij hulpverlening accepteren gericht op het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking. De Raad adviseert daarom om de ouders te verwijzen voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), ondanks de forse wachtlijst.

5.De beoordeling

5.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 1]
5.2.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan op grond van sub a een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders omvatten.
In artikel 1:253a lid 5 BW staat dat de rechter, voordat zij een beslissing neemt over het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, eerst moet bekijken of de ouders afspraken kunnen maken met elkaar teneinde het ontstane geschil tussen hen weg te nemen.
5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide ouders bereid zijn om, in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), onder de begeleiding van professionele hulpverlening te werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking, met (onder meer) als doel om tot overeenstemming te komen over de geschilpunten in deze zaak.
5.4.
Ook de rechtbank is van oordeel, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de communicatie en de samenwerking tussen de ouders verbetering behoeft. De rechtbank vindt het daarom noodzakelijk dat de ouders hierbij zorg en ondersteuning krijgen. De rechtbank zal de ouders daartoe, met hun instemming, verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio Midden-Brabant. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de daarbij behorende voorwaarden hebben ingestemd.
5.5.
Met de inzet van het UHA-zorgtraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
  • de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
  • het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
Meer specifiek dienen de ouders in het kader van het UHA-traject te werken aan het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie en -samenwerking, waarbij zij zullen trachten om te komen tot volledige overeenstemming over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 1] . De ouders dienen daarbij, met het oog op de geschilpunten tussen hen, in ieder geval te spreken over de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de weekenden waarin de man en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot contact met elkaar maar die niet kunnen doorgaan omdat de man in het buitenland verblijft (wel of niet een inhaalweekend) en over de verdeling van de vakanties en de feestdagen. De rechtbank gaat er vanuit dat de ouders zich zullen inspannen om te komen tot een door hen beiden gedragen ouderschapsplan betreffende [minderjarige 1] .
5.6.
Na afloop van het UHA-zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/de toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het zorgloket om de volledige UHA-(eind)rapportage uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
5.7.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de UHA-eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling van de in deze procedure voorliggende verzoeken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [minderjarige 1] nodig is. De advocaten dienen in hun reactie kenbaar te maken wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor voormelde verzoeken.
5.8.
Als de hulp onverhoopt niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank aan het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of een interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.
5.9.
Als de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure uit te laten.
5.10.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] ?
5.11.
Deze beschikking is een voorwaardelijk verzoek aan de Raad om voormeld onderzoek te verrichten, indien het UHA-traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.12.
Na ontvangst van het rapport en het advies van de Raad, zal de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid stellen om hierop te reageren en, naar aanleiding daarvan, het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.
5.13.
In afwachting van het verloop van het zorgtraject, zal de rechtbank de definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 1] pro forma aanhouden tot hierna te noemen datum. Op verzoek van de zorgaanbieder (via het loket) kan de rechtbank deze termijn uitstellen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Indien de termijn wordt uitgesteld, dan zal de rechtbank een nieuwe pro forma datum doorgeven waarop de UHA-rapportage uiterlijk moet worden ingediend.
5.14.
De rechtbank gaat ervan uit dat beide ouders zich zullen inspannen om het zorgtraject aan te gaan en om dit met een goed resultaat af te ronden. De belangen van [minderjarige 1] staan hierbij voorop.
Voorlopige verdeling zorg- en opvoedingstaken [minderjarige 1]
5.15.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders afspraken gemaakt over de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 1] . De ouders zijn overeengekomen dat [minderjarige 1] eenmaal per twee weken in het weekend (in de oneven weken) van vrijdagmiddag na het kinderdagverblijf/school tot maandagavond 18.30 uur bij de man verblijft en in de andere week (in de even weken) van maandagochtend 08.00 uur tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf/school. Als de man, op een maandag dat hij en [minderjarige 1] volgens voormelde regeling gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, niet voor [minderjarige 1] kan zorgen, dan zal hij eerst aan de vrouw vragen of zij voor [minderjarige 1] kan zorgen alvorens een oppas in te schakelen. Dit geldt uiteraard ook andersom. Als de vrouw een keer niet voor [minderjarige 1] kan zorgen op een dag dat [minderjarige 1] volgens de zorgregeling bij haar verblijft, dan zal zij eerst aan de man vragen of hij voor [minderjarige 1] kan zorgen alvorens een oppas te regelen of hem naar het kinderdagverblijf dan wel de BSO te laten gaan. De man zal [minderjarige 1] in het kader van voormelde regeling halen en brengen. De ouders zijn daarnaast overeengekomen dat [minderjarige 1] , overeenkomstig het verzoek van de man, in de even jaren tijdens de Kerstdagen en in de oneven jaren met oud en nieuw bij de man verblijft.
5.16.
Deze regeling geldt totdat de ouders, al dan niet in het kader van het UHA-traject, hierover in goed onderling overleg afwijkende afspraken hebben gemaakt of totdat de rechtbank definitief hierover heeft beslist. Daarbij geldt voormelde voorlopige regeling nadrukkelijk als een minimumregeling. Het belang van [minderjarige 1] staat hierbij voorop.
5.17.
De rechtbank zal voormelde regeling op onderstaande wijze vaststellen. De rechtbank zal deze vaststelling, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, bovendien uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door beide ouders over en weer is verzocht in hun inleidende verzoeken. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
Verwijzing overige verzoeken naar cluster Familierecht
5.18.
Aan de orde zijn verder nog de verzoeken van de vrouw om, zowel provisioneel als in de bodem, een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bepalen en om ten aanzien van [minderjarige 2] een zorg- en contactregeling met de man te bepalen.
5.19.
Namens de vrouw is aangevoerd dat voormelde verzoeken voldoende samenhangen met de inleidende verzoeken van de man. Namens de man is aangevoerd dat hij zich kan voorstellen dat voormelde verzoeken ook in deze procedure worden behandeld. De rechtbank zal de vrouw ontvangen in haar zelfstandige verzoeken.
5.20.
Gezien de inleidende verzoeken van de man, is deze zaak na ontvangst door de rechtbank gepland bij Team Familie- en Jeugdrecht, cluster Jeugdrecht. De nadien door de vrouw ingediende alimentatieverzoeken ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet bij cluster Jeugdrecht behandeld. Daarbij komt dat de man een verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige 2] bij de rechtbank heeft ingediend. De uitkomst van die procedure is van invloed op de beoordeling van en de beslissing op alle verzoeken van de vrouw met betrekking tot [minderjarige 2] .
5.21.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw om een bedrag aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bepalen en om ten aanzien van [minderjarige 2] een zorg- en contactregeling met de man te bepalen, ter verdere behandeling verwijzen naar cluster Familierecht. Het zelfstandige verzoek om een provisionele voorziening over kinderalimentatie te treffen, zal - conform de werkwijze die hiervoor geldt - worden afgesplitst en worden verwezen naar cluster Familierecht om op korte termijn verder te worden behandeld onder een ander, nieuw aan te maken zaaknummer.
5.22.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt vast dat de man en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2022 in [plaats 2] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders,
voorlopig, totdat de ouders hierover in goed onderling overleg afwijkende afspraken maken dan wel totdat de rechtbank definitief beslist, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • eenmaal per twee weken in het weekend (in de oneven weken) van vrijdagmiddag na het kinderdagverblijf/school tot maandagavond 18.30 uur;
  • in de andere week (even weken) van maandagochtend 08.00 uur tot dinsdagochtend naar het kinderdagverblijf/school;
  • in de even jaren tijdens de Kerstdagen en in de oneven jaren met oud en nieuw;
waarbij de man [minderjarige 1] in het kader van deze regeling zal halen en brengen, een en ander overeenkomstig hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 5.15 en 5.16 is overwogen;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verwijst de ouders en [minderjarige 1] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.5 vermelde resultaten naar het zorgloket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio Midden-Brabant. Het loket zal de ouders en [minderjarige 1] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige 1] verwijzen naar (een) zorgaanbieder(s);
6.4.
verzoekt het loket om uiterlijk op
dinsdag 26 mei 2026 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulptraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
6.5.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-eindrapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.6.
verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om naar aanleiding daarvan een onderzoek of een interventie te starten;
6.7.
verzoekt de Raad, wanneer het UHA-traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.10 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.8.
verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht, bij de rechtbank in te dienen;
6.9.
verwijst de zaakvoor zover het betreft de zelfstandige verzoeken van de vrouw tot vaststelling van
kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]en het vaststellen van de
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 2],
naar het cluster Familierecht van deze rechtbankter verdere beoordeling en behandeling zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.20 en 5.21 is overwogen;
6.10.
verwijst de zaakvoor wat betreft de bij wijze van zelfstandig verzoek verzochte
provisionele voorzieningeveneens
naar het cluster Familierecht van deze rechtbankter verdere beoordeling en behandeling
en onder een ander, nieuw aan te maken zaaknummer, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.20 en 5.21 is overwogen;
6.11.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing over de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 1] aan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025 door
mr. Struijs, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.