ECLI:NL:RBZWB:2025:6430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
25/2459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in omgevingsrechtelijke vergunningverlening

Op 25 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L. Baar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, vertegenwoordigd door mr. L.P. Koster-Braad en M. Melissant. De zaak betreft een omgevingsvergunning die in 2015 van rechtswege aan eiser is verleend, maar pas op 29 juli 2024 door het college is bekendgemaakt. Eiser is het niet eens met deze bekendmaking en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het besluit van 29 juli 2024 niet op goede gronden heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank legt uit dat de tekeningen die bij de vergunning van 29 juli 2024 zijn gevoegd, afwijken van de tekeningen die bij een eerdere onherroepelijke vergunning van 5 oktober 2022 zijn gevoegd. Dit leidt tot verwarring over het gebruik van het pand, wat in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en veroordeelt het college in de proceskosten van eiser. Eiser krijgt het door hem betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2459

uitspraak van de rechtbank van 25 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats],

eiser
(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,

verweerder
(gemachtigden: mr. L.P. Koster-Braad en M. Melissant).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een in 2015 van rechtswege aan eiser verleende omgevingsvergunning, die pas bij besluit van 29 juli 2024 door het college bekend is gemaakt. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college het besluit van 29 juli 2024 op goede gronden heeft genomen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het besluit van 29 juli 2024 niet op goede gronden heeft genomen. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 16. Aan het eind van de uitspraak staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om het huidige gebruik van het pand aan [adres 1] voor Bed & Breakfast (B&B), te wijzigen naar pension. De gevraagde omgevingsvergunning is van rechtswege ontstaan en het college heeft dat met het besluit van 26 juli 2024 (alsnog) bekend gemaakt. Met de beslissing van 11 maart 2025 (bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
3. Eiser en zijn echtgenote zijn eigenaar van de panden aan [adres 1] en [adres 2]. In 2014 zijn beide panden verbouwd en samengevoegd tot één pand; [adres 1] (hierna: het pand). [adres 2] is na de samenvoeging komen te vervallen.
4. Op 21 april 2015 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd om het huidige gebruik van het pand voor wonen en B&B te wijzigen naar wonen en pension.
5. Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college deze aanvraag geweigerd.
6. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Na een lange procedure heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in een uitspraak van 11 oktober 2017 geoordeeld dat de aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. De ABRvS heeft het college opgedragen op binnen twee weken na de uitspraak de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken aan eiser.
7. Het college heeft nagelaten de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken aan eiser. Wel heeft het college op 20 oktober 2017 in de krant gepubliceerd dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Daarbij is echter een verkeerd huisnummer vermeld.
8. Bij besluit van 5 oktober 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het (volledige) pand als pension (zonder woning). Deze vergunning is onherroepelijk.
Bij besluit van 29 juli 2024 (primaire besluit) is de van rechtswege verleende vergunning met bijlagen uit 2015 alsnog bekend gemaakt aan eiser. Op 31 juli 2024 is een rectificatie gepubliceerd in het gemeenteblad.
9. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Volgens eiser zijn onjuiste tekeningen toegevoegd bij de bekendmaking van de van rechtswege verleende vergunning.
10. Op 10 februari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie). In een advies van diezelfde datum adviseert de commissie aan het college om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren.
11. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser, in navolging van het advies van de commissie, ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
12. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat er al een vergunning is verleend voor het pension bij besluit van 5 oktober 2022. De tekeningen behorend bij de vergunning van 5 oktober 2022 zijn volgens eiser ook van toepassing op de van rechtswege verleende vergunning.
Eiser stelt dat het verschil tussen de tekeningen bij de alsnog bekend gemaakte van rechtswege verleende vergunning en de vergunning van 5 oktober 2022 zit de functie in het oorspronkelijke pand op nummer 28. Bij het besluit van 29 juli 2024 zitten tekeningen waarop in dat deel van het pand nog een woning is gevestigd, terwijl in de vergunning van
5 oktober 2022 dit deel van het pand als pension in gebruik is en daarvoor ook al was.
13. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het rechtszekerheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Wettelijk kader
14. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
Overwegingen rechtbank
15. De rechtbank stelt voorop dat ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de op 5 oktober 2022 verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van het volledige pand als pension en de daarbij behorende tekeningen leidend zijn. Het college heeft in zijn verweerschrift en ter zitting nogmaals bevestigd dat het gehele pand conform deze onherroepelijke vergunning als pension mag worden gebruikt.
16. Vast staat echter dat de tekeningen die bij het primaire besluit van 29 juli 2024 zijn gevoegd, waarin de van rechtswege verleende omgevingsvergunning uit 2015 alsnog bekend is gemaakt, verschillen van de tekeningen die bij de omgevingsvergunning van
5 oktober 2022 zitten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de verschillende tekeningen naast elkaar kunnen bestaan en dat de volgorde van bekendmaking niets afdoet aan de mogelijkheden voor het gebruik van het pand. De rechtbank volgt het college daarin niet. Op basis van de geldende omgevingsvergunning(en) dient (ook voor derden) duidelijk te zijn op welke wijze het pand mag worden gebruikt. Nu de tekeningen bij het besluit van 29 juli 2024 afwijken van de tekeningen bij de onherroepelijke omgevingsvergunning van 5 oktober 2022 zorgen deze naar het oordeel van de rechtbank voor verwarring, zodat eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Dat betekent dat het bestreden besluit zal worden vernietigd, het primaire besluit zal worden herroepen en deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
17. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
19. Ook zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zowel in beroep als in bezwaar. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en voor de bezwaarfase op € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het griffierecht aan eiser te vergoeden tot een bedrag van
€ 194,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal
€ 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 25 september 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.