ECLI:NL:RBZWB:2025:644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430320 / JE RK 24-2343
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 16 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 18 maart 2020 onder toezicht staat en dat deze maatregel meerdere keren is verlengd. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2025 waren de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De kinderrechter heeft [minderjarige] gehoord en vastgesteld dat zij positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling, maar dat er nog steeds ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 22 januari 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor dezelfde periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430320 / JE RK 24-2343
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Raad,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 24 december 2024 met bijlagen, ontvangen op 24 december 2024;
- de stelbrief van mr. De Nooijer van 2 januari 2025, ontvangen op 2 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- mr. De Nooijer, advocaat, namens de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De vader en de moeder zijn niet (in persoon) verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist en tijdig zijn opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 22 januari 2024, tot 18 februari 2025.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 oktober 2020 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige] bij een persoon uit het netwerk, met ingang van 27 oktober 2020 en voor de duur van vier weken.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 november 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige] bij een persoon uit het netwerk en aansluitend een machtiging voor plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot uiterlijk 18 maart 2021. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 18 maart 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 november 2022 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende [minderjarige] voor de duur van twee weken, met ingang van 6 november 2022 en tot 20 november 2022.
2.6.
Bij beschikking van 18 november 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van drie maanden, met ingang van 18 november 2022 tot 18 februari 2023. Bij beschikking van de kinderrechter van 15 februari 2023 is deze maatregel opnieuw verleend tot 18 augustus 2023.
2.7.
Bij beschikking van 3 augustus 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (
[jeugdhulp]) met ingang van 18 augustus 2023 en tot 18 februari 2024.
2.8.
Bij beschikking van de kinderrechter van 26 oktober 2023 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij buurvrouw Gen, met ingang van 26 oktober 2023 en tot 9 november 2023, zonder voorafgaand verhoord van de belanghebbenden. Het resterende deel van het spoedverzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 7 november 2023.
2.9.
Bij beschikking van de kinderrechter van 7 november 2023 is het resterende deel van het spoedverzoek afgewezen. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (
[jeugdhulp]) verleend met ingang van 7 november 2023 en tot 18 februari 2024.
2.10.
Bij beschikking van 28 november 2023 is (zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden) een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 28 november 2023 en tot 12 december 2023. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 29 november 2023.
2.11.
Bij beschikking van 29 november 2023 is een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 12 december 2023 en tot 26 december 2023. Daarnaast is de behandeling van het verzoek om een reguliere machtiging (
C/02/416411 / JE RK 23-2094) aangehouden. Het verzoek om een voorwaardelijke machtiging (zaaknummer C/02/415728 / JE RK 23-1964) is afgewezen.
2.12.
Bij beschikking van 20 december 2023 is een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 26 december 2023 tot 23 januari 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.13.
Bij beschikking van 22 januari 2024 is een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [minderjarige] verleend voor de duur van vier maanden, te weten met ingang van 22 januari 2024 en tot 22 mei 2024. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden.
2.14.
Bij beschikking van 17 mei 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de resterende duur van twee maanden, met ingang van 22 mei 2024 en tot 22 juli 2024.
2.15.
Bij beschikking van 18 juli 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van drie maanden, met ingang van 22 juli 2024 en tot 22 oktober 2024. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden.
2.16.
Bij beschikking van 8 oktober 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de resterende duur van drie maanden, met ingang van 22 oktober 2024 en tot 22 januari 2025.
2.17.
Op basis van de voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij [accommodatie] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat. Vanuit [accommodatie] wordt gezegd dat [minderjarige] de afgelopen tijd positieve stappen heeft gezet. [minderjarige] ziet dat zelf ook en is daar trots op. Ondanks dat [minderjarige] erg enthousiast is over de vervolgplek die er voor haar is gevonden en het fijn vindt dat zij dan weer kan gaan voetballen, vindt zij het ook spannend om de overstap te maken. Volgens [minderjarige] is er ook nog geen school voor haar geregeld en dat is onhandig. [minderjarige] heeft er wel vertrouwen in dat het ook buiten [accommodatie] goed met haar blijft gaan en vindt het fijn als de jeugdbeschermer de komende tijd nog bij haar betrokken blijft. [minderjarige] kan dan ook instemmen met het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. Daarna zou [minderjarige] graag de overstap willen maken naar begeleid zelfstandig wonen. [minderjarige] ziet het niet zitten om weer bij de moeder thuis te gaan wonen; om hun band goed te houden is het namelijk beter dat zij kortdurende contacten met elkaar hebben.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek. [minderjarige] heeft de afgelopen tijd mooie stappen gezet, ook op het gebied van emotie-regulatie. Desondanks blijft het spannend of [minderjarige] deze positieve lijn met de overstap naar de woongroep zal kunnen vasthouden. Om die reden staat de aanmelding van [minderjarige] bij de behandelgroep Incluzo ook nog uit. [minderjarige] verblijft echter al vanaf jonge leeftijd op behandelgroepen en wil daarom graag naar een woongroep met een huiselijke insteek. De GI vertrouwt erop dat [minderjarige] daar nu klaar voor is. Vandaag is het schooladvies voor [minderjarige] uitgebracht. Mogelijk is [minderjarige] niet meer leerplichtig, maar daarover bestaat nog onduidelijkheid. Een Entree-opleiding van het Scalda met veel praktijk wordt in ieder geval passend geacht voor [minderjarige] . Daarover zal de GI op korte termijn met de moeder in gesprek gaan. Verder benoemt de GI dat de moeder bewust niet is uitgenodigd om samen met [minderjarige] naar de intake van de woongroep te gaan, omdat er op dat moment als gevolg van een ruzie al enige tijd geen contact was geweest tussen de moeder en [minderjarige] en de moeder erg kan inpraten op [minderjarige] . De intake leek de GI daarom geen goed moment voor een hereniging. De moeder kon wel op een ander moment bij de woongroep langsgaan zonder [minderjarige] , maar dat wilde zij niet. Over het contact tussen hen, benoemt de GI dat, nu zowel [minderjarige] als de moeder daarin lastig te sturen zijn, moet worden vastgehouden aan korte bezoekmomenten, zonder logeren. Deze verlopen prima. Tot slot benoemt de GI dat, ondanks dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nodig zijn voor de duur van een jaar, het verzoek eventueel ook kan worden toegewezen voor een half jaar, onder aanhouding van het restant. Wellicht helpt het [minderjarige] om de positieve lijn vast te houden als zij weet dat de kinderrechter ook nog met haar meekijkt.
4.3.
Namens de moeder wordt ingestemd met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Het is nodig dat de jeugdbeschermer langer bij [minderjarige] en de moeder betrokken blijft. De moeder wil wel graag dat er de komende tijd aandacht is voor het contact tussen de moeder en [minderjarige] en zij wil beter op de hoogte worden gehouden over [minderjarige] . Zo is de moeder niet betrokken geweest bij de aanmelding van [minderjarige] op de woongroep, terwijl de moeder dat wel fijn had gevonden, zeker nu eerdere plaatsingen op open groepen niet altijd goed zijn verlopen. De moeder is erg bang dat dat nu weer gebeurt en had daarom liever gezien dat [minderjarige] langer in [accommodatie] zou verblijven, te meer nu [minderjarige] het erg goed doet in [accommodatie] en daar een positieve ontwikkeling doormaakt. Het zou zonde zijn als dit met de plaatsing op de woongroep verloren gaat. Nu een verzoek daartoe niet voorligt, stemt de moeder in met het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder kan er ook mee instemmen als het verzoek wordt toegewezen voor de duur van een half jaar onder aanhouding van het restant.
4.4.
De Raad acht het gelet op de leeftijd en nu [minderjarige] al een behoorlijke tijd in [accommodatie] verblijft, passend dat zij de overstap gaat maken naar een woongroep en kan gaan oefenen met meer vrijheden. Hopelijk kan [minderjarige] de vaardigheden die zij de afgelopen tijd heeft opgedaan, in de woongroep gaan inzetten. Daarbij is het belangrijk dat [minderjarige] gaat ervaren dat zij fouten mag maken en dat zij dan niet wordt afgewezen. De Raad acht het van belang, ook gelet op de kwetsbare relatie tussen [minderjarige] en de moeder, dat de GI de komende tijd bij hen betrokken blijft en regie kan voeren. Nu [minderjarige] een fijne werkrelatie lijkt te hebben met de bij haar betrokken jeugdbeschermer en positief is over de plaatsing op de woongroep, adviseert de Raad het verzoek toe te wijzen voor de duur van een jaar.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijk beoordeling
5.4.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat de verzoeken van de GI dienen te worden toegewezen op de hierna genoemde wijze nu voldaan wordt aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Om ervoor te zorgen dat beide maatregelen op hetzelfde moment aflopen, wordt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 18 februari 2025 en tot 22 januari 2026 en wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 januari 2025 en tot 22 januari 2026. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.5.
De kinderrechter is verheugd om te vernemen dat het goed met [minderjarige] gaat. Zij heeft de afgelopen tijd hard aan zichzelf gewerkt en heeft hele mooie stappen gezet. Dit neemt echter niet weg dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft veel meegemaakt in haar jonge leven en er waren eerder veel zorgen over haar emotie-regulatie en het patroon van vermijden en weglopen. De afgelopen tijd heeft [minderjarige] echter een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij gaat naar school, heeft therapie gevolgd en heeft een verandering in haar gedrag laten zien. De kinderrechter acht het van groot belang dat deze positieve ontwikkeling wordt voortgezet en bestendigd. Gezien het harde werken en de grote stappen die zijn gezet moet worden voorkomen dat deze ontwikkeling teniet wordt gedaan.
5.6.
Daarnaast staat voor de kinderrechter vast dat, nu de relatie tussen [minderjarige] en de moeder erg kwetsbaar is en het contact tussen hen met momenten zeer moeizaam verloopt, het de moeder niet lukt om onder eigen verantwoordelijkheid in het vrijwillig kader de hulpverlening te organiseren en te accepteren die nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] verder te doen afnemen.
5.7.
De jeugdbeschermer dient daarom betrokken te blijven om [minderjarige] te blijven ondersteunen in haar positieve ontwikkeling en om daarop ook regie te kunnen voeren. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in een keer verlengen tot 22 januari 2025 en niet deels aanhouden, omdat een verlenging voor deze termijn noodzakelijk is om de positieve ontwikkelingen te bestendigen en de ontwikkelingsbedreiging verder te doen afnemen.
5.8.
Het is de kinderrechter verder gebleken dat er inmiddels een vervolgplek voor [minderjarige] gevonden, te weten de woongroep Alvezeer in Middelburg. [minderjarige] heeft daarover aangegeven dat zij daar erg enthousiast over is, maar dat zij het ook spannend vindt om de overstap naar deze woongroep te maken, net zoals de overige betrokkenen. De kinderrechter begrijpt deze spanning, maar heeft er vertrouwen in dat [minderjarige] ook in de woongroep de door haar ingezette positieve lijn zal gaan voortzetten. Ondanks de forse zorgen die er waren is het [minderjarige] gelukt om de afgelopen periode een mooie positieve ontwikkeling te laten zien. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat het niet erg is om fouten te maken, zolang je daar van leert en dat tegenslagen of mindere periodes er nu eenmaal ook bij horen. De kinderrechter gaat ervan uit dat zij op de woongroep daarin de juiste begeleiding zal krijgen.
5.9.
Nu [minderjarige] vanwege de dynamiek en problematiek tussen de moeder en [minderjarige] niet kan en ook niet wil terugkeren naar huis en alle betrokkenen instemmen met de plaatsing van [minderjarige] op de woongroep, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpverlener verlenen voor de duur van een jaar. Dit acht de kinderrechter vanwege het voorgaande in het belang van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk.
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 18 februari 2025 en tot 22 januari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar, met ingang van 22 januari 2025 en tot 22 januari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025 door mr. Voorn, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 7 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.