ECLI:NL:RBZWB:2025:6449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
02-006286-24, 02-005329-24, 02-299311-23, 02-009373-24, 02-296634-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor gewapende overval en openlijke geweldpleging

Op 26 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die betrokken was bij meerdere strafbare feiten. De verdachte werd veroordeeld voor een gewapende overval op een supermarkt, openlijke geweldplegingen en het bezit van cocaïne. De overval vond plaats op 12 september 2023, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte de kassière en klanten bedreigde met een vuurwapen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en camerabeelden. De verdachte kreeg een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 263 dagen, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 140 uur. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers van de geweldplegingen, waaronder de kassière van de supermarkt en andere slachtoffers van openlijke geweldpleging. De rechtbank benadrukte de impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-006286-24 (A), 02-005329-24 (B), 02-299311-23 (C),
02-009373-24 (D), 02-296634-24 (E) (ter terechtzitting gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 september 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 12 september 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Omwille van de leesbaarheid heeft de rechtbank de parketnummers genummerd van A tot en met E.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Zaak A:
Feit 1: samen met een ander op 12 september 2023 een gewapende overval heeft gepleegd bij supermarkt Lidl in Breda, danwel daartoe een poging heeft gedaan;
Feit 2: samen met een ander op diezelfde datum en plaats [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen;
Feit 3: samen met een ander op diezelfde datum en plaats een vuurwapen en/of vuurwapenonderdelen voorhanden heeft gehad.
Zaak B:
samen met anderen op 7 januari 2024 in Breda openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Zaak C:
zich op 27 september 2023 in Breda schuldig heeft gemaakt aan de heling van een scooter.
Zaak D:
op 15 oktober 2023 in Breda cocaïne aanwezig heeft gehad.
Zaak E:
samen met anderen op 4 oktober 2023 in Roosendaal openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Zaak A:
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiften, het proces-verbaal bevindingen camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte. Van het begin tot het einde is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte en dus van medeplegen. Omdat er een diepvriestas is weggenomen, maakt dat er sprake is van een voltooide diefstal.
Zaak B:
De officier van justitie acht deze openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte.
Zaak C:
Gelet op het korte tijdsverloop na de diefstal en de proceshouding van verdachte, is de officier van justitie van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor opzetheling van de scooter.
Zaak D:
De officier van justitie acht het bezit van cocaïne wettig en overtuigend bewezen, aangezien de cocaïne in de jaszak van verdachte is aangetroffen en door het NFI is getest.
Zaak E:
Ook dit feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte, de verklaringen van de medeverdachten en de verklaring van de moeder van de aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A:
Feit 1:
Verdachte bekent betrokken te zijn geweest bij de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld. De primair ten laste gelegde voltooide diefstal kan niet bewezen worden, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de diepvriestas aan de Lidl toebehoorde en is weggenomen. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de handelingen die hem worden verweten ten aanzien van [slachtoffer 1] , aangezien verdachte niet tegen deze [slachtoffer 1] heeft gehandeld met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen.
Feit 2:
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de bedreiging van [slachtoffer 1] .
Feit 3:
Ook refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dit feit.
Zaak B:
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dit feit. De verdediging merkt wel op dat het feit slechts gering letsel teweeg heeft gebracht en dat niet bewezen kan worden verklaard dat de handelingen van verdachte 'met kracht' zijn uitgevoerd.
Zaak C:
De verdediging stelt dat er onvoldoende bewijs is voor de bewezenverklaring dat verdachte wist of behoorde te weten dat de scooter was gestolen. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
Zaak D:
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dit feit.
Zaak E:
De verdediging voert aan dat er op basis van de wettige bewijsmiddelen geen overtuiging kan bestaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4] . Verdachte verklaart die bewuste avond in Roosendaal te zijn geweest, maar ontkent betrokken te zijn geweest bij de openlijke geweldpleging. Het wettig bewijs kan worden gevonden in de verklaringen van twee andere jongens; [naam 1] en [naam 2] . Door de kennelijke leugenachtigheid van hun verklaringen zijn deze echter niet geloofwaardig en niet bruikbaar voor het bewijs. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Zaak A
Feit 1
Op 12 september 2023 vindt er een overval plaats bij de supermarkt Lidl aan de [adres 2] . Om 19.59 uur rennen er twee personen de supermarkt in. Een van die personen draagt een zwart trainingspak en heeft een capuchon op (hierna: dader 1). De andere persoon is in het lichtgrijs gekleed en heeft een helm op (hierna: dader 2). Beide personen hebben een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand en richten deze bij binnenkomst op de kassière [slachtoffer 5] die op dat moment achter kassa 1 zit. Zij roepen onder meer naar de kassière “Doe open, geef alles wat je hebt!”, “Al je geld!”, “La open, snel, nu!” en iets over een telefoon. Dader 1 blijft bij deze kassa staan met de loop van het vuurwapen gericht op onder meer het gezicht van de kassière, tikt met de loop ongeveer tien keer op de toonbank bij de kassa en verliest daarbij de slede van het vuurwapen. Dader 1 loopt vervolgens een stukje de supermarkt in, pakt een plastic diepvriestas, springt over de toonbank van kassa 1 en komt hierdoor naast de kassière te staan. In de tussentijd loopt dader 2 bij de kassa weg en maant de aanwezige klanten om op de grond te gaan liggen, waarbij een vuurwapen (dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) op verschillende klanten wordt gericht, waaronder op [slachtoffer 1] . Naar deze [slachtoffer 1] wordt door dader 2 geschreeuwd: “Naar de grond!”. Op enig moment gaat het alarm van de supermarkt af en springt dader 1 weer terug over de toonbank weg van de kassière. Beide daders rennen de winkel uit en vluchten weg op een zwarte scooter. Het enige wat zij bij de supermarkt hebben weggenomen is de plastic diepvriestas.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij dader 2 is; de jongen in het grijs gekleed met de helm op.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als dader 2 betrokken was bij de overval. Nu er door medeverdachte uit de Lidl een plastic diepvriestas is weggenomen, vermoedelijk om het weg te nemen geld in te doen, is sprake van een voltooide diefstal. Dat het niet gelukt is om het geld uit de kassa mee te nemen, doet daar niet aan af. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten een diefstal vergezeld van bedreiging met geweld. Deze bedreiging met geweld was tevens gericht tegen [slachtoffer 1] , zodat de rechtbank het verweer van de verdediging op dit punt verwerpt.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid Sv. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting op 12 september 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 1 december 2023, opgenomen op pagina 28 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R023083/TELLUUR.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid Sv. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting op 12 september 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2023, opgenomen op pagina 132 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R023083/TELLUUR.
Medeplegen (feit 1, 2 en 3)
De verklaring van verdachte ter zitting dat hij onder druk is gezet en dat – kort gezegd – de medeverdachte de overval heeft voorbereid en een duidelijk leidende rol had, vindt geen steun in de overige processtukken. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat zij samen bij de supermarkt arriveren, samen doelbewust en met bedekte gezichten de supermarkt inrennen, dat zij tijdens de overval in de supermarkt ieder met een wapen in de hand een eigen taak op zich nemen zonder dat hierover zichtbaar communicatie tussen beiden plaatsvindt, dat zij samen vluchten en dat zij volgens de verklaring van verdachte hadden afgesproken om de buit samen te verdelen. De rechtbank gaat daarom uit van een min of meer gelijke rol tussen verdachte en medeverdachte, waarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen acht de rechtbank het medeplegen bewezen, aangezien medeverdachte voor het vuurwapen (en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp) heeft gezorgd, het vuurwapen is gebruikt tijdens de overval en de daders zich tijdens de gezamenlijke vlucht van het vuurwapen hebben ontdaan. Daarom acht de rechtbank bij alle drie de feiten medeplegen bewezen.
Zaak B
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid Sv. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting op 12 september 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 7 januari 2024, opgenomen op pagina 8 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024005548;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 7 januari 2024, opgenomen op pagina 11 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024005548.
Zaak C
Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter afkomstig was van diefstal. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van de tenlastegelegde heling van de scooter.
Zaak D
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid Sv. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting op 12 september 2025;
- het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , opgenomen onder pagina 6 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023264432;
- het NFiDENT rapport van 14 november 2023, opgenomen onder pagina 22 en verder van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023264432.
Zaak E
Feiten en omstandigheden
Op 4 oktober 2023 liep aangever [slachtoffer 4] samen met zijn moeder en broertje in Roosendaal over de [straat] naar huis. Hij kwam daar vier jongens tegen die hem al een tijdje lastig vallen. Opeens voelde aangever twee trappen tegen zijn onderrug en vervolgens werd aangever 3 à 4 keer tegen de rechter zijkant van zijn hoofd, ter hoogte van zijn slaap, geslagen. Tijdens het slaan is aangever op zijn hurken gaan zitten om zich klein te maken en kwam zijn moeder over hem heen staan om hem te beschermen. Toen aangever op zijn hurken zat is hij nog meerdere malen tegen zijn borstkas geschopt. Hij is ook tegen zijn benen en knieën geschopt. Aangever heeft niet gezien wie hem heeft geslagen en geschopt.
Medeverdachten [naam 1] , [naam 2] en [medeverdachte] hebben bij de politie verklaard dat zij bij de openlijk geweldpleging aanwezig waren en dat zij hebben gezien dat [verdachte] de aangever heeft geschopt en geslagen. Getuige [getuige] , de moeder van aangever, heeft verklaard dat zij heeft gezien dat haar zoon door vier jongens is geslagen en geschopt. De medeverdachten verklaren alle drie dat zij met zijn vieren waren, onder wie verdachte.
Op basis van de verklaringen van de medeverdachten stelt de rechtbank vast dat verdachte betrokken is geweest bij deze openlijke geweldpleging. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in verenging openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer 4] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
1
op 12 september 2023 te Breda,
tezamen en in vereniging met een ander, een diepvriestas, die aan de Lidl (supermarkt gevestigd aan de [adres 2] ), toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] (kassière) en [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door een vuurwapen
eneen op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en gericht te houden op en in de richting van het gezicht, althans het lichaam van die voornoemde [slachtoffer 5] en daarbij die voornoemde [slachtoffer 5] de woorden toe te voegen: “Doe open, geef alles wat je
hebt!” en “al je geld” en “telefoon”, en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en gericht te houden op en in de richting van het lichaam van die voornoemde [slachtoffer 1] en daarbij de woorden toe te voegen: “Naar de grond!”;
2
op 12 september 2023 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en gericht te houden op en in de richting van het lichaam van die voornoemde [slachtoffer 1] en daarbij de woorden toe te voegen: “Naar de grond!”
3
op 12 september 2023 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen, te weten een pistool (merk Bruni type P.4) zijnde een vuurwapen van categorie III (onder 1) van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad.
Zaak B
op 7 januari 2024 te Breda, openlijk, te weten, aan de Haven, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meer personen, tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door
- zich dreigend op te dringen en dreigend af te lopen op die [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] en
- die [slachtoffer 2] tegen het lichaam te duwen en daarbij ten val te brengen
en tegen het hoofd en het lichaam te slaan en tegen het lichaam te schoppen en
- die [slachtoffer 3] tegen het lichaam te duwen en meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan.
Zaak D
op 15 oktober 2023 te Breda, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Zaak E
op 4 oktober 2023, te Roosendaal, openlijk, te weten, aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- een persoon, te weten [slachtoffer 4] ,
door die [slachtoffer 4] :
- meermalen, met kracht te slaan tegen het hoofd
- meermalen, met kracht te schoppen tegen de knie en het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte wordt hierdoor redelijkerwijs niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 140 uur, subsidiair 70 dagen jeugddetentie en daarnaast een jeugddetentie van 263 dagen, waarvan 250 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. De officier verzoekt aan de bijzondere voorwaarden toe te voegen een huisarrest bij de moeder van verdachte met elektronische monitoring en een locatieverbod voor [locatie]
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de strafmaat zoals gevorderd door de officier van justitie. Het opleggen van een werkstraf vindt de verdediging zelfs wenselijk. Ten aanzien van de gevorderde bijzondere voorwaarden merkt de verdediging op dat hierdoor de bewegingsvrijheid van verdachte wel erg zou worden beperkt. Met name het opleggen van huisarrest zal tot erg veel restricties leiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van nog geen vier maanden, van september 2023 (toen hij nog net 15 jaar oud was) tot januari 2024 (toen 16 jaar oud), schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt, twee openlijk geweldplegingen en het bezit van cocaïne.
Bij de overval op de supermarkt is verdachte samen met de medeverdachte met bedekt gezicht de supermarkt in gerend, hebben zij een kassière en meerdere klanten onder schot gehouden en zijn uiteindelijk met slechts een plastic diepvriestas vertrokken.
Een dergelijke overval met een planmatig karakter op een supermarkt tijdens openingstijd en onder dreiging van een vuurwapen is een ernstig feit en voor de in de supermarkt aanwezige personen een zeer heftige gebeurtenis, die ook nadien ingrijpende psychische gevolgen kan hebben. Dat deze gevolgen zich in dit geval ook daadwerkelijk hebben voorgedaan, blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring van de [slachtoffer 5] , zoals die ter zitting door haar is voorgelezen. Daarnaast zorgen overvallen in algemene zin voor gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zeker als dit soort feiten plaatsvinden terwijl er klanten aanwezig zijn. Verdachte heeft bij deze gevolgen van zijn strafbare handelen kennelijk niet stilgestaan of deze op de koop toegenomen en alleen zijn eigen financiële gewin vooropgesteld. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De geweldpleging op 4 oktober 2023 in Roosendaal vond plaats op de openbare weg, voor de ogen van de moeder en het broertje van het slachtoffer. Vrijwel uit het niets is het slachtoffer belaagd door vier jongens en meerdere malen geschopt en geslagen. Als gevolg van dit geweld heeft het slachtoffer letsel opgelopen.
Op 7 januari 2024 heeft verdachte zich nogmaals schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, ditmaal aan de haven in Breda. Nadat het uitgaansleven tot een einde was gekomen en de meeste mensen zich richting huis begonnen te begeven, heeft verdachte samen met anderen, zonder aanleiding, twee voor hem onbekende jongens aangevallen. Ook deze slachtoffers hebben letsel opgelopen. Er is een forse inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Dergelijk uitgaansgeweld heeft impact op de slachtoffers, de omstanders en op de samenleving in het algemeen. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort geweldsincidenten steeds grotere vormen aan. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte op 15 oktober 2023 twee gram cocaïne in zijn bezit gehad. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Cocaïne is een stof die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
Eendaadse samenloop
De rechtbank houdt bij zaak A rekening met eendaadse samenloop tussen feit 1 en feit 2.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is op 3 juli 2023 en 23 oktober 2023 een geldboete opgelegd voor twee verkeersovertredingen. Gelet hierop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Advies van de Raad
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad en de mondelinge toelichting daarop ter zitting. De Raad vindt het zorgelijk dat verdachte in korte tijd betrokken is geraakt bij meerdere delicten. Hij is een kwetsbare jongeman die hulp nodig heeft om zijn pro sociale gedrag te stimuleren en antisociaal gedrag te begrenzen. Verdachte erkent dat hij in het verleden fout is geweest. Hij lijkt oprecht in zijn motivatie om verantwoordelijkheid te nemen en zich in te zetten voor zijn positieve ontwikkeling. Hij heeft inmiddels ook al met behulp van zijn moeder en de betrokken hulpverlening positieve veranderingen ingezet.
Ondanks de omstandigheid dat verdachte zich goed houdt aan de schorsende voorwaarden vanuit een andere strafzaak, heeft verdachte eerder bij herhaling moeite gehad met de kaders vanuit zijn schorsingsvoorwaarden. Verdachte heeft duidelijke kaders, afspraken en een stok achter de deur nodig om in een goede structuur te blijven en geen probleemgedrag te vertonen. De Raad ziet nog steeds de noodzaak van een persoonlijkheidsonderzoek en behandeling, om zo middels inzichten en handvaten, het risico op recidive te verlagen. De afgelopen periode is gebleken dat er ontwikkeling gemaakt kan worden door de inzet van jeugdreclassering en [hulpverlener] , in combinatie met duidelijke voorwaarden en afspraken. Dit maakt dat de Raad perspectief ziet in een gerichte behandeling, verbonden aan duidelijke en verplichte kaders. Recidive zal pas echt kunnen worden voorkomen wanneer er duidelijkheid is over onderliggende problematiek en behandeling wordt ingezet om verdachte (en zijn netwerk) hierin te ondersteunen. Dit maakt dat de Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij wordt verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De Raad wil verdachte niet nogmaals in detentie laten plaatsen, gelet waarop de Raad adviseert het onvoorwaardelijke deel gelijk te stellen met de periode van voorlopige hechtenis. Daarbij onder andere het advies om de betrokkenheid van de jeugdreclassering voort te zetten zodat deze kan toezien op de reeds gemaakte ontwikkeling en de vooruitgang hiervan kan begeleiden. Daarnaast dient als bijzondere voorwaarden te worden opgenomen dat verdachte meewerkt aan onderzoek en behandeling vanuit Fivoor, dagelijks meewerkt aan de één op één begeleiding binnen de dagbesteding bij [hulpverlener] , naar dagbesteding in de vorm van werk, school en/of stage gaat volgens het rooster en afspraken en een positieve vrijetijdsbesteding heeft. De Raad adviseert tevens een onvoorwaardelijke werkstraf. Verdachte kan hiermee tonen dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en daarnaast ervaart hij hierdoor wat de gevolgen zijn van zijn handelen.
Standpunt van de Jeugdreclassering
Namens de jeugdreclassering is ter zitting naar voren gebracht dat zij sinds januari 2024 betrokken zijn. Gezien wordt dat op het moment dat er strikte voorwaarden zijn het goed gaat met verdachte. Bij de start van de begeleiding is MST ingezet. Nadat het MST-traject in juni 2024 goed is afgerond blijft het nog een tijd goed gaan. Echter, verdachte vervalt vervolgens weer in zijn oude gedrag en is veel op straat. Er is zelfs een uithuisplaatsing overwogen. In die periode komt verdachte ook weer in aanraking met politie en justitie en vindt er opnieuw een aanhouding plaats. In juni 2025 is de voorlopige hechtenis van verdachte in de andere strafzaak geschorst met strenge schorsingsvoorwaarden. Gezien wordt dat verdachte weer stabiliseert en het weer goed met hem gaat. Na deze schorsing is ook [hulpverlener] gestart en deze hulpverlening sluit goed aan bij verdachte. Drie weken geleden is Fivoor gestart met behandeling. Hoewel de jeugdreclassering graag had gezien dat Fivoor eerst zou starten met onderzoek, wordt door Fivoor aangegeven dat zij verdachte eerst beter willen leren kennen voordat zij met onderzoek starten. Ook zal verdachte op vrijwillige basis gaan deelnemen aan ‘straatkracht’ een speciale vorm van jeugdreclassering. De jeugdreclassering sluit aan bij het advies van de Raad en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. De jeugdreclassering verwacht dat het ook helpend zal zijn wanneer verdachte nogmaals huisarrest met elektronische monitoring wordt opgelegd in combinatie met een locatieverbod voor [locatie]
De straf
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank constateert dat er inmiddels bijna twee jaar is verstreken na de inverzekeringstelling voor zaak D en ruim 20 maanden na de inverzekeringstelling voor zaak A. De rechtbank houdt hier in strafverminderde zin rekening mee, evenals met de jonge leeftijd van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de staftoemeting voor minderjarigen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 140 uur, subsidiair 70 dagen jeugddetentie en daarnaast een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, waarvan 137 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte door het verrichten van een werkstraf de directe gevolgen ondervindt van zijn strafbare gedragingen. De voorwaardelijke jeugddetentie dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd worden de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering, meewerken aan onderzoek en behandeling vanuit Fivoor, dagelijks meewerken aan de één op één begeleiding binnen de dagbesteding bij
[hulpverlener] , naar dagbesteding in de vorm van werk, school en/of stage gaan volgens het rooster en afspraken en het hebben van een positieve vrijetijdsbesteding.
De rechtbank vindt het niet passend om verdachte twee jaar na dato huisarrest met elektronische monitoring op te leggen als bijzondere voorwaarden, zoals gevorderd door de officier van justitie. Daar komt bij dat in een andere strafzaak nog sprake is van de schorsingsvoorwaarden huisarrest en elektronische monitoring tot december 2025. Wel ziet de rechtbank meerwaarde in het opleggen van een locatieverbod voor [locatie] als bijzondere voorwaarde. Verdachte is beïnvloedbaar, zoals ook door de jeugdreclassering ter terechtzitting is benadrukt. Ook is door de jeugdreclassering specifiek benoemd dat er op [locatie] veel jongeren zijn die verdachte kennen en die een negatieve invloed op hem hebben. Om hier beter weerstand tegen te kunnen bieden, zal verdachte ook vrijwillig gaan deelnemen aan het traject ‘straatkracht’, gericht op het weg bewegen van criminaliteit en het toe bewegen naar een positief, pro sociaal leven. Het opleggen van een locatieverbod voor [locatie] zal hieraan bijdragen.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 5] (zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 9.117,38 voor feit 1. Dit bedrag is opgebouwd uit € 4.117,38 aan materiële schade, bestaande uit het verlies van verdienvermogen gedurende een periode van vijf en een halve maand, en uit
€ 5.000,- aan immateriële schade, als gevolg van het psychisch letsel dat de overval heeft veroorzaakt.
De verdediging betwist de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt voorop dat voldoende is onderbouwd dat de overval ingrijpende psychische gevolgen voor de benadeelde partij heeft gehad en nog altijd heeft. Zij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en heeft ter zitting de impact van de overval op haar leven duidelijk toegelicht in haar slachtofferverklaring.
Wat betreft de gevorderde materiële schade is het naar het oordeel van de rechtbank evident en voorstelbaar dat de benadeelde partij enige tijd na de overval niet heeft kunnen werken. De rechtbank kan op basis van de door de benadeelde partij overgelegde informatie echter niet op een deugdelijk onderbouwde wijze vaststellen hoe lang zij niet heeft kunnen werken en of dit gedurende de hele periode een uitval van 100% betrof. Om dit te kunnen vaststellen is nadere informatie en/of nader onderzoek nodig, bijvoorbeeld door een (bedrijfs)arts en/of arbeidsdeskundige. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade stelt de rechtbank vast dat, gelet op de overgelegde medische informatie waaruit ‘geestelijk letsel’ volgt, sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaring van de huisarts van 19 september 2023 en de door de GZ-psycholoog gestelde diagnose PTSS, zoals opgenomen in de brief van 20 oktober 2023. Dit betekent dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
Gelet op de aard en ernst van de overval, de gevolgen voor de benadeelde partij voor zover deze nu bekend zijn en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van feit 1.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal het toe te wijzen schadebedrag van € 3.000,- vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop feit 1 werd gepleegd, te weten 12 september 2023, tot aan de dag der voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal, conform de landelijke afspraken hieromtrent, geen gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0).
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het feit 1 samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 3] (zaak B)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 733,48, bestaande uit € 233,48 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • winterjas € 179,-;
  • verlofuren € 54,48.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde geleden schade acht de rechtbank, gelet op de onderbouwing, volledig toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 733,48, (€ 233,48 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal, conform de landelijke afspraken hieromtrent, geen gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0).
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover de bedragen door de mededader(s) is betaald, en andersom.
7.3
De vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] (zaak B)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 754,50. Er wordt vergoeding van € 179,50 aan materiële schade gevorderd en € 575,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het bedrag aan materiële schade betreft de kosten voor de reparatie van de beschadigde fiets.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde geleden schade acht de rechtbank, gelet op de onderbouwing, toewijsbaar tot een bedrag van € 679,50, waarvan € 179,50 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling van de omvang van die schade zij rekening houdt met de aard en de ernst van het feit en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank acht daarom het genoemde bedrag van € 500,- billijk.
Het genoemde bedrag van € 679,50, dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal, conform de landelijke afspraken hieromtrent, geen gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0).
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover de bedragen door de mededader(s) is betaald, en andersom.
7.4
De vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 4] (zaak E)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,- billijk
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde schade dan ook toewijzen tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal, conform de landelijke afspraken hieromtrent, geen gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0).
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover de bedragen door de mededader(s) is betaald, en andersom.

8.Het beslag

De in de zaak C in beslag genomen verdovende middelen (hash) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze verdovende middelen bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit zijn aangetroffen, terwijl deze middelen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 55, 57, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in de zaak C tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Zaak A
feit 1:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Zaak B
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Zaak D
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
Zaak E
openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
70 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 137 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat voorwaardelijk deel van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- meewerkt aan onderzoek en behandeling vanuit Fivoor (of een soortgelijke instelling);
- dagelijks meewerkt aan de één op één begeleiding binnen de dagbesteding bij [hulpverlener] ;
- naar dagbesteding in de vorm van werk/school en/of stage gaat volgens het (school)rooster en afspraken;
- een positieve vrijetijdsbesteding heeft zoals lid zijn van een sportvereniging en/of een bijbaantje heeft;
- zich niet bevindt op [locatie] te Breda, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- draagt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en aan het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 10 gram verdovende middelen (hash);
Benadeelde partijen
[slachtoffer 5] (Zaak A, feit 1)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] (feit 1), € 3.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3] (Zaak B)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 733,48, waarvan € 233,48 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , € 733,48 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2] (Zaak B)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 679,50, waarvan € 179,50 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , € 679,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 4] (Zaak E)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] , € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter tevens kinderrechter, mr. I.M.L. Felix en mr. P.E. van Althuis, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 september 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.