ECLI:NL:RBZWB:2025:647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429794 / JE RK 24-2245
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen door de Raad voor de Kinderbescherming

Op 9 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor een periode van negen maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, de vader, vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich moeten houden aan een omgangsregeling die eerder is vastgesteld, maar dat er zorgen zijn over de uitvoering hiervan. De kinderrechter heeft besloten het verzoek van de Raad aan te houden voor vier maanden, zodat de ouders de kans krijgen om de omgangsregeling na te komen en de positieve ontwikkelingen in hun samenwerking te waarborgen. De kinderrechter heeft aangegeven dat het belangrijk is dat de minderjarigen onbelast contact met beide ouders kunnen onderhouden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de ouders zijn verzocht om op een pro forma datum te rapporteren over de voortgang.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429794 / JE RK 24-2245
Datum uitspraak: 9 januari 2025
Beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI)

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 11 december 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 december 2024;
- de stelmails van mr. Remport Urban van 9 en 17 december 2024.
Te laat ingekomen stukken:
- de berichten van mr. Remport Urban van 7 en 8 januari 2025, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 9 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 maart 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 9 maart 2023 en tot 9 maart 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 8 maart 2024 is deze ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 9 maart 2024 en tot 9 april 2024 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 maart 2024 is de ondertoezichtstelling voor het laatst verlengd met ingang van 9 april 2024 en tot 9 december 2024.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 januari 2025 is bepaald dat de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar één keer per vier weken op woensdag gedurende vier uur op een neutrale plek in [geboorteplaats] en onder begeleiding van [woonzorg] en met in achtneming van hetgeen in die beschikking onder rechtsoverweging 2.5.7 is overwogen. Ook is bij die beschikking bepaald dat de vader en de minderjarigen gerechtigd zijn tot een belcontact met elkaar op vrijdag één keer per twee weken op een in onderling overleg overeen te komen tijdstip, alsmede dat de vader uiterlijk twee dagen voorafgaand aan een bezoekmoment € 35,- aan de moeder dient te voldoen als bijdrage in de reiskosten van de moeder en de minderjarigen naar [geboorteplaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van negen maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het ingediende Raadsrapport. Ondanks dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kortgeleden is beëindigd, zijn de doelen nog niet behaald en worden de gemaakte afspraken niet volledig nagekomen. Als gevolg daarvan lukt het de ouders tot op heden niet om (een opbouw in) het contact tussen de man en de minderjarigen tot stand te brengen. Inmiddels heeft de rechtbank een beschikking gewezen met daarin een duidelijke omgangsregeling waar de ouders zich aan moeten houden. De Raad vindt het positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij actief uitvoering gaan geven aan deze omgangsregeling. Tegelijkertijd maakt de Raad zich zorgen of de ouders daartoe in staat zijn en blijven, nu uit het verleden blijkt dat ouders er bij een kleine tegenslag of miscommunicatie niet meer in slagen om er samen uit te komen. De Raad kan zich daarom vinden in een aanhouding van het verzoek voor de duur van vier maanden om de ouders de komende tijd eerst de kans te geven om de omgangsregeling uit te gaan voeren.
4.2.
De advocaat bepleit namens de moeder primair afwijzing van het verzoek. Mocht het de ouders niet lukken om de omgang samen tot stand te brengen, dan heeft [woonzorg] de mogelijkheid om daarvan een melding te maken. Subsidiair wordt namens de moeder verzocht om het verzoek van de Raad aan te houden voor de duur van drie maanden. Na drie omgangsmomenten zal duidelijk zijn of de ouders er in slagen om de omgangsregeling na te komen. De moeder zal zich daar actief voor inzetten, net zoals zij in het verleden steeds heeft gedaan. De ouders hebben inmiddels samen afgesproken dat het eerste omgangsmoment op 1 februari aanstaande zal plaatsvinden. De moeder vindt het prima om de omgang eerst zelf te begeleiden, maar zij staat er ook voor open om begeleiding vanuit [woonzorg] in te schakelen als dat vanuit de rechtbank wenselijk wordt geacht. De ouders kunnen er samen voor zorgen dat deze begeleiding wordt ingezet.
4.3.
De vader stemt in met de aanhouding van het verzoek en benoemt dat hij de omgangsregeling zal gaan nakomen. Hij moet nog wel op zijn werk regelen dat hij elke vierde woensdag van de maand vrij is van werk zodat hij de minderjarigen kan zien. Dat wil de vader erg graag, dus hij zal er alles aan doen om dat voor elkaar te krijgen. Verder vindt de vader het prima als de moeder bij het eerste omgangsmoment op 1 februari aanstaande aanwezig is. Tot slot bevestigt de vader dat de ouders er samen voor kunnen zorgen dat [woonzorg] wordt ingeschakeld voor het begeleiden van de omgang.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Inmiddels heeft de rechtbank bij beschikking van 7 januari 2025 een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen bepaald. Het stemt de kinderrechter positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij actief uitvoering zullen gaan geven aan deze omgangsregeling. De kinderrechter begrijpt dat de ouders al hebben afgesproken dat het eerste omgangsmoment op 1 februari aanstaande zal plaatsvinden. Ook staan beide ouders achter de inzet van [woonzorg] om de omgangsmomenten te begeleiden en hebben beide ouders toegezegd dat zij er samen voor zullen zorgen dat deze begeleiding wordt ingezet.
5.3.
De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat het de ouders zal lukken om afspraken met elkaar te (blijven) maken en deze ook daadwerkelijk na te komen. Daarbij overweegt de kinderrechter dat er nu een duidelijke omgangsregeling is vastgesteld en dat beide ouders lijken in te zien dat zij zich daar in het belang van de minderjarigen aan dienen te houden. Daarbij merkt de kinderrechter op dat het heel helpend voor de minderjarigen is als beide ouders naar hen uitdragen dat het goed is om contact met de andere ouder te hebben. De kinderrechter vindt het daarom positief dat de moeder aanwezig wil zijn bij het eerste omgangsmoment tussen de vader en de minderjarigen, maar acht het wel van belang dat de omgang in het vervolg zal worden begeleid door een professional, conform de beschikking van de rechtbank. Daartoe overweegt de kinderrechter dat er al enige tijd geen fysiek contact meer tussen de vader en de minderjarigen heeft plaatsgevonden en dat de minderjarigen wat weerstand ten aanzien van het contact met de vader vertonen. Nu de ouders achter de inzet van deze hulpverlening staan, kan deze in het vrijwillig kader worden ingezet.
5.4.
Vanwege de recente, prille positieve ontwikkeling van de ouders ziet de kinderrechter aanleiding om nog niet op het verzoek te beslissen, maar het verzoek aan te houden. De ouders kunnen op die manier de komende periode laten zien dat zij daadwerkelijk uitvoering kunnen gaan geven aan de vastgestelde omgangsregeling en dat zij de prille positieve ontwikkelingen in het vrijwillige kader weten vast te houden. Het aangehouden verzoek van de Raad fungeert in de tussentijd als stok achter de deur, nu de kinderrechter het erg belangrijk vindt voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij structureel onbelast contact met hun beide ouders kunnen onderhouden en het contact goed zal verlopen.
5.5.
De kinderrechter zal het verzoek van de Raad aanhouden voor een periode van vier maanden en verzoekt de Raad, de (advocaat van de) moeder en de vader om op de hieronder genoemde pro forma datum te berichten wat de stand van zaken is. Daarbij ontvangt de kinderrechter ook graag een kort briefverslag vanuit [woonzorg] met betrekking tot de begeleide omgangsmomenten.
5.6.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
houdt de beslissing ten aanzien van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan tot
13 mei 2025 PRO FORMA, met het verzoek aan de Raad, de (advocaat van de) moeder en de vader om dan te rapporteren over de ontwikkelingen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025 door mr. Voorn, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 5 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.