ECLI:NL:RBZWB:2025:648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429290 / JE RK 24-2167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en hulpverlening

Op 9 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Rotterdam-Dordrecht heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van twaalf maanden. Dit verzoek is gedaan omdat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, onder andere door een gebrek aan contact met zijn vader en de emotionele gevolgen van een loyaliteitsconflict tussen zijn ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2025 waren zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling aanwezig. De kinderrechter heeft [minderjarige] gehoord en geconstateerd dat hij geen hulpverlening wenst en geen contact met zijn vader wil. De Raad handhaafde echter het verzoek tot ondertoezichtstelling, gezien de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en de beschuldigingen van seksueel misbruik door de vader. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg voor [minderjarige] te bieden en heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en te werken aan contactherstel met zijn vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429290 / JE RK 24-2167
Datum uitspraak: 9 januari 2025
Beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ROTTERDAM-DORDRECHT,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. V.J.C. Pieters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S.C. van Heerd te Venlo.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 29 november 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 29 november 2024;
- de stelbrief van mr. Pieters van 13 december 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 13 december 2024.
1.2.
Het verzoek van de Raad is gelijktijdig met de verzoeken van de beide ouders tot wijziging zorgregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/423229 / FA RK 24-2614) behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 9 januari 2025. Op de verzoeken van de ouders wordt bij separate beschikking beslist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.2.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij geen betrokkenheid van een jeugdbeschermer wenst en niet openstaat voor hulpverlening. Dat vindt [minderjarige] niet nodig, want het gaat prima met hem en hij is al bijna volwassen. Het gaat ook goed op school en [minderjarige] ziet zijn vrienden. Desgevraagd benoemt [minderjarige] dat hij geen last heeft van de situatie tussen zijn ouders. Daarbij vertelt [minderjarige] dat hij geen contact meer wil met zijn vader. Daar heeft hij geen behoefte aan en dit contact heeft hij niet nodig.
4.2.
De Raad handhaaft het verzoek. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd doordat hij in een loyaliteitsconflict verkeert en al lange tijd geen contact meer heeft met zijn vader. Er zijn daarnaast veel zorgen over de beschuldigingen van seksueel misbruik die [minderjarige] heeft geuit over zijn vader en de onduidelijkheid die daar nog over bestaat, alsook over de gevoelens van boosheid en frustratie die [minderjarige] heeft. Dit samen vormt een groot risico voor de emotionele en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . De Raad vindt het erg belangrijk dat [minderjarige] onbelast contact met zijn beide ouders kan hebben, een neutraal beeld van zijn vader kan vormen en inzicht krijgt in wat het gebrek aan contact met zijn vader voor hem betekent. Daarvoor is het van belang dat de ouders aan de slag gaan met hulpverlening voor het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding en communicatie. Ook moeten de mogelijkheden voor een opbouw in het contact tussen de vader en [minderjarige] worden onderzocht, uiteraard op het tempo en met inachtneming van de veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] blijft echter aangeven dat hij geen contact met zijn vader wil en ook de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader heeft tot op heden geen verandering in de situatie kunnen brengen. De ouders zijn op dit moment dan ook onvoldoende bereid of in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] op eigen kracht weg te nemen. Aangezien er sprake is van complexe problematiek bij [minderjarige] en de ouders, dient de ondertoezichtstelling te worden verleend voor de duur van twaalf maanden.
4.3.
Door en namens de vader wordt ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Er is een heel ingewikkelde situatie ontstaan. Het contact tussen [minderjarige] en de vader verliep eerder heel goed en nu wijst [minderjarige] alles rondom de vader en hulpverlening af, wellicht uit zelfbescherming of als een manier om met het loyaliteitsconflict waarin hij verkeert om te gaan. Ook met een ondertoezichtstelling zal het daarom lastig worden om deze situatie te kunnen doorbreken. Een alternatief is er echter niet en er moet nu iets gebeuren, want de hulpverlening in het vrijwillig kader heeft de situatie niet kunnen keren en de vader kan het niet veel langer aan. Volgens de vader moet er nu eerst met de inzet van hulpverlening een contactmoment worden gepland tussen de vader en [minderjarige] , om zaken uit te spreken en vanuit daar te kijken of er ruimte is om het contact te herstellen, op het tempo van [minderjarige] . Zonder communicatie tussen de vader en [minderjarige] kan er immers niet gewerkt worden aan contactherstel en kan de vader lastig begrip tonen voor de gevoelens van [minderjarige] . Gelet op alles wat er tussen de ouders is gebeurd en de beschuldigingen die de moeder over de vader heeft geuit, is communicatie tussen hen niet aangewezen. Desondanks moeten er zaken worden geregeld en daarbij kan de regie vanuit de GI helpend zijn.
Door de vader wordt nog opgemerkt dat hij heel graag weer contact wil met [minderjarige] . Volgens de vader wordt [minderjarige] door de moeder op afstand van hem gehouden. Zo zijn de beschuldigingen over hem niet afkomstig van [minderjarige] , maar van de moeder en praat de moeder negatief over de vader in het bijzijn van [minderjarige] . Daarnaast heeft de moeder [minderjarige] nooit gestimuleerd in het contact met de vader. Toen de vader immers bij [minderjarige] aangaf dat hij ook op een andere dag nog een keer met hem kon bellen als hij dat wilde, gaf [minderjarige] aan dat hij dat eerst aan de moeder moest vragen. De moeder liegt continu en daarom wil de vader niet meer met haar in gesprek. De vader benoemt verder dat hij nu nog hulpverlening vanuit [organisatie 1] heeft, maar daar gaat hij niet eindeloos mee door, omdat de hele situatie te veel doet met hem en met zijn leven. De vader is constant aan het wachten totdat [minderjarige] hem weer belt. Dat deed hij plotseling in oktober 2024. [minderjarige] was toen erg overstuur en zei dat hij naar de vader wilde komen. De vader voelde zich toen erg klem gezet gelet vanwege de eerdere beslissing van de rechtbank om het contact tussen hen tijdelijk te ontzeggen.
4.4.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder erkent dat er zorgen zijn rondom de ontwikkeling van [minderjarige] . Hij heeft een sterk karakter en heeft zijn emoties niet goed onder controle. Desalniettemin ziet de moeder de meerwaarde van een ondertoezichtstelling niet in, mede gelet op de door de Raad geformuleerde doelen. Zo is er geen ondertoezichtstelling nodig om ervoor te zorgen dat [minderjarige] praat over zijn emoties en zijn negatieve ervaringen verwerkt, aangezien dit ook in het vrijwillig kader kan worden behaald door het voortzetten van de gesprekken die [minderjarige] met de heer [naam] vanuit [organisatie 2] voert. Deze gesprekken vinden nu al enige tijd plaats en verlopen goed. De heer [naam] kan [minderjarige] daarnaast helpen bij het vormen van een positief beeld van de vader. Ook voor het behalen van het tweede doel, namelijk dat [minderjarige] weer contact heeft met zijn vader, is een ondertoezichtstelling niet aangewezen. [minderjarige] is heel duidelijk en stellig in zijn mening dat hij geen contact meer wil met zijn vader. Daar zal een ondertoezichtstelling niets aan veranderen en [minderjarige] kan gelet op zijn leeftijd niet worden gedwongen om contact met zijn vader te hebben. Dat zorgt enkel voor meer druk bij [minderjarige] en daarmee wordt het tempo van [minderjarige] niet aangehouden. De uitspraken van de vader dat hij [minderjarige] nog tot de zomervakantie de kans geeft om het contact te herstellen en dat de vader anders geen contact meer met hem wil, helpen daar ook niet bij. Ten aanzien van het derde doel van de Raad, kortgezegd dat de ouders moeten aansluiten bij de levensfase van [minderjarige] , is de moeder van mening dat beide ouders daar in het vrijwillig kader mee aan de slag kunnen, nu zij beide hulpverlening hebben. De moeder is bereid om gesprekken te voeren om beter te leren omgaan met de gevoelens die [minderjarige] heeft doordat hij is misbruikt. Het laatste doel, dat de ouders met elkaar communiceren, kan tot slot niet worden behaald, aangezien de vader niet (meer) met de moeder in gesprek wil. Mocht de ondertoezichtstelling toch worden toegewezen, dan zal de moeder zich daarvoor inzetten, omdat zij heel graag wil dat het goed gaat met [minderjarige] . Desgevraagd benoemt de moeder nog dat zij openstaat voor contact tussen [minderjarige] en de vader, zolang dit onder begeleiding plaatsvindt, zodat de veiligheid van [minderjarige] wordt gewaarborgd. Voorts vertelt de moeder dat [minderjarige] in het verleden ook wel eens de vader opbelde als hij zijn zin niet kreeg van de moeder. Het is niet juist dat de moeder [minderjarige] verbiedt om met zijn vader te bellen of contact te hebben. Zij heeft hem juist altijd gestimuleerd om contact op te nemen met zijn vader. Er is dan ook geen sprake van een gebrek aan emotionele toestemming voor contact tussen [minderjarige] en de vader aan de zijde van de moeder.
4.5.
Namens de GI is naar voren gebracht dat zij bereid zijn om de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op zich te nemen. De GI werkt met een instroomteam, waardoor het enige tijd zal duren voordat er een vaste jeugdbeschermer bij [minderjarige] en zijn ouders betrokken kan raken. Desondanks zal de regie functie direct kunnen worden opgepakt. Verder benoemt de GI dat zij de noodzaak van psycho-educatie voor [minderjarige] over de gevolgen van het gebrek aan contact met de vader onderschrijven. [minderjarige] moet daar echter wel voor openstaan en dat lijkt (nog) niet het geval te zijn. Dat geldt ook ten aanzien van het toewerken naar contactherstel; het opleggen van contact heeft waarschijnlijk een averechts effect. De GI vreest daarom dat het lastig wordt om hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten en toe te werken naar contactherstel. Wellicht kan de heer [naam] daar op termijn iets in betekenen, nu hij een goede klik met [minderjarige] lijkt te hebben. Hoe dan ook zal er voor de inzet van hulpverlening en het behalen van de doelen (veel) tijd nodig zijn.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de verzochte duur van twaalf maanden, met ingang van 9 januari 2025 en tot 9 januari 2026. De kinderrechter acht bij deze beslissing het volgende van belang.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat komt met name doordat er inmiddels al een lange tijd geen contact meer is geweest tussen [minderjarige] en de vader. Dat is zorgelijk, omdat [minderjarige] zijn beide ouders nodig heeft om een eigen identiteit te kunnen ontwikkelen en omdat het contactverlies tussen [minderjarige] en de vader het hechtingsproces van [minderjarige] aan de vader verstoort, wat ertoe kan leiden dat [minderjarige] verder opgroeit met een negatief vaderbeeld. Naast dat dit een bedreiging vormt voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , is dit tevens schadelijk voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
5.4.
De kinderrechter maakt zich ook veel zorgen over de zeer stellige afwijzing van de vader door [minderjarige] en de beschuldigingen van [minderjarige] over seksueel misbruik door de vader. Ondanks dat het Openbaar Ministerie heeft besloten om vanwege het gebrek aan bewijs niets te doen met de aangifte, bestaat daarover nog steeds veel onduidelijkheid. De kinderrechter ziet vanwege het telefoongesprek tussen [minderjarige] en de vader in oktober 2024 op eigen initiatief van [minderjarige] aanknopingspunten om aan te nemen dat deze beschuldigingen mogelijk het gevolg zijn van het loyaliteitsconflict waar [minderjarige] al lange tijd in verkeert vanwege de moeizame verstandhouding van en het gebrek aan communicatie en samenwerking tussen zijn ouders. [minderjarige] lijkt daar veel last van te hebben en kampt met veel gevoelens van boosheid, frustratie en teleurstelling. Ook dat vindt de kinderrechter een grote reden tot zorg en wekt bij de kinderrechter de indruk dat er veel is gebeurd en aan de hand is in het leven van [minderjarige] .
5.5.
De kinderrechter vindt het vanwege deze ernstige zorgen erg belangrijk dat er passende hulpverlening voor zowel [minderjarige] als de ouders wordt ingezet. Uit de ingediende stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er de afgelopen tijd al veel hulpverlening in het vrijwillig kader bij [minderjarige] en zijn ouders betrokken is geweest, maar dat daarmee tot op heden onvoldoende resultaten zijn behaald om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen of te verminderen. Gelet daarop en nu er sprake is van een zeer moeizame verstandhouding tussen de ouders en een gebrek aan samenwerking en communicatie tussen hen, is de kinderrechter van oordeel dat het de ouders op dit moment niet lukt om de noodzakelijk geachte hulpverlening voor [minderjarige] en voor henzelf in het vrijwillig kader te accepteren en hiervan in voldoende mate te profiteren.
5.6.
De kinderrechter is dan ook van oordeel dat een gedwongen kader in de vorm van een ondertoezichtstelling, waarbij een jeugdbeschermer de benodigde hulpverlening in kan zetten, sturing kan geven en regie kan voeren, noodzakelijk is om te onderzoeken of en op welke manier er kan worden toegewerkt naar contactherstel tussen de vader en [minderjarige] en om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] te doen wegnemen. Nu het enige tijd zal duren voordat de ondertoezichtstelling volledig kan worden uitgevoerd en er een vaste jeugdbeschermer bij [minderjarige] en de ouders betrokken raakt, dienen de reeds betrokken hulpverlening en casusregie in het vrijwillig kader de komende tijd in ieder geval nog te worden voortgezet. Aangezien de problematiek van [minderjarige] en de ouders daarnaast zeer complex is, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toewijzen voor de verzochte duur van twaalf maanden.
5.7.
Gedurende de ondertoezichtstelling dient er te worden gewerkt aan de volgende, door de Raad geformuleerde doelen:
  • [minderjarige] praat over zijn emoties en negatieve ervaringen verwerkt;
  • [minderjarige] contact heeft met vader op een voor hem veilige manier;
  • Ouders aansluiten bij de levensfase van [minderjarige] en bij het tempo waarop hij
leert hoe hij anders kan kijken naar de situatie;
- Ouders met elkaar praten over [minderjarige] en wat hij nodig heeft.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 9 januari 2025 tot 9 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025 door mr. Voorn, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 7 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.