ECLI:NL:RBZWB:2025:6500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
24/7046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastingaanslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 243.000 per 1 januari 2023, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. Belanghebbende, eigenaar van de woning, betwistte deze waarde en stelde dat de woning maximaal € 198.000 waard was. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 17 september 2025, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende had de waarde van de woning willen onderbouwen met het door hem betaalde aankoopcijfer van € 194.491, maar de rechtbank concludeert dat dit cijfer niet representatief is voor de waarde in het economisch verkeer, omdat de woning in verhuurde staat is verkocht. De rechtbank heeft de waarde vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de heffingsambtenaar referentiewoningen heeft gebruikt die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de WOZ-waarde van € 243.000 terecht is vastgesteld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar, verbonden aan Het nieuwe WOZ-bureau),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 augustus 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 8 februari 2024 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] (de woning) op 1 januari 2023 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 243.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Middelburg voor het jaar 2024 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [naam] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning (bouwjaar 1898) met een gebruiksoppervlakte van 76 m2, een berging en een grondoppervlakte van
84 m2. De woning wordt verhuurd aan een derde.
2.1.
Uit de akte van levering volgt dat de woning op 28 maart 2022 is overgedragen aan belanghebbende tegen een koopprijs van € 194.491. Verder volgt uit de akte – voor zover relevant – het volgende:

“BEPALINGEN KOOPOVEREENKOMST

Voor zover daarvan in deze akte niet uitdrukkelijk is afgeweken, zijn op de koop en de levering van toepassing de bepalingen vermeld in de koopovereenkomst, waaronder:
(…)
Artikel 2
Leveringsverplichting, juridische en feitelijke staat
(…)
2. Het bezit van het verkochte wordt bij deze door verkoper overgedragen aan koper, die dat bezit aanvaardt en op wie dat bezit overgaat onder bezwaar van huur als vermeld in de koopovereenkomst, zodra de desbetreffende huurder(s) die overdracht heeft/hebben erkend dan wel die overdracht door verkoper of koper aan hem/hen is medegedeeld.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 198.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 243.000.
3.1.
Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de onroerende zaak. Tegen de aanslagen OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

De waarde van de woning
4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
Aankoopsom
4.1.
De waarde van een onroerende zaak wordt normaliter bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Naar vaste rechtspraak moet, indien een onroerende zaak kort voor of kort na de waardepeildatum is gekocht, er in de regel vanuit worden gegaan dat de waarde van de woning overeenkomt met de koopsom en is er geen reden de waarde te bepalen door middel van de vergelijkingsmethode. Dit is slechts anders indien de partij die het standpunt inneemt dat de waarde afwijkt van de betaalde prijs feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet de waarde weergeeft. [2]
4.2.
Belanghebbende stelt dat ter vaststelling van de waarde van de woning moet worden uitgegaan van het door hem betaalde aankoopcijfer van € 194.491. Het (geïndexeerde) aankoopcijfer onderbouwt volgens belanghebbende de waarde op de waardepeildatum van € 198.000.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt dat het eigen aankoopcijfer niet bruikbaar is, omdat de woning in verhuurde staat aan belanghebbende is verkocht.
4.4.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat de woning in verhuurde staat is verkocht (zie 2.1), niet zonder meer meebrengt dat het eigen aankoopcijfer onbruikbaar is. Wel rust op belanghebbende de bewijslast om aannemelijk te maken op welke wijze het eigen aankoopcijfer de marktsituatie weergeeft. Immers, de omstandigheid dat het doorlopende huurcontract met de woning is meegekocht, maakt dat de woning niet in volle en onbezwaarde toestand is verkocht. Om aan de transactie toch betekenis toe te kennen, is een onderbouwing van belanghebbende nodig omtrent de wijze waarop voor die omstandigheid wordt gecorrigeerd. Een dergelijke onderbouwing heeft belanghebbende niet gegeven.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het (geïndexeerde) aankoopcijfer in dit geval niet de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt. Om die reden zal de rechtbank uitgaan van de vergelijkingsmethode, zoals door de heffingsambtenaar is toegepast. De rechtbank gaat hierna in op de vraag of de waarde van de woning aan de hand van de vergelijkingsmethode al dan niet te hoog is vastgesteld.
De vergelijkingsmethode
4.5.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
4.6.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
4.7.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd.
4.8.
In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen berekend op € 252.770 naar de waardepeildatum 1 januari 2023. De berekende waarde is € 9.770 hoger dan de beschikte WOZ-waarde van € 243.000. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [referentiewoning 1] ,
[referentiewoning 2] en [referentiewoning 3] , alle te [plaats 2] . In de taxatiematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
4.9.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft uitstraling, ligging, bouwjaar, grondoppervlakte en gebruiksoppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
4.10.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Zo heeft de heffingsambtenaar de bijgebouwen apart gewaardeerd, blijkt uit de taxatiematrix dat rekening is gehouden met het toenemend grensnut en is inzichtelijk gemaakt hoe rekening is gehouden met de verschillen in grondoppervlakten. Daartoe heeft de heffingsambtenaar een grondstaffel overgelegd bij het verweerschrift. Ook is voldoende rekening gehouden met de verschillen in KOUDV-factoren. Voor de [referentiewoning 3] is een factor 4 toegepast voor de voorzieningen, resulterend in een correctie van 7,5%.
4.11.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2024 niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 29 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Zie Hoge Raad 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610.