ECLI:NL:RBZWB:2025:6511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/416902 FA RK 23-5822
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoeken tot wijziging gezag en contactregeling met minderjarige na advies Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de contactregeling met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P.J. van Riel, verzoekt om het contact tussen de man en de minderjarige te ontzeggen en het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Klootwijk, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om een opbouwende contactregeling. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over de situatie van de minderjarige, die op dit moment geen contact met haar vader wil. De Raad adviseert om de verzoeken aan te houden voor een jaar, zodat de minderjarige de kans krijgt om tot rust te komen en de man de gelegenheid heeft om aan zichzelf te werken. De rechtbank volgt dit advies en houdt de behandeling van de zaak aan tot 18 augustus 2026, waarbij de man wordt verzocht om een update te geven over zijn persoonlijke hulpverlening. De rechtbank benadrukt dat de minderjarige momenteel geen ruimte heeft voor contact met de man en dat het in haar belang is om haar rust te gunnen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416902 FA RK 23-5822
Datum uitspraak: 17 september 2025
Nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel te Breda,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda.
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 14 juni 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de eindrapportage van het Uniform Hulp Aanbod van 27 november 2024, ingekomen bij de griffie op 21 februari 2025;
- de brief van de Raad van 21 februari 2025, ingekomen bij de griffie op 24 februari 2025;
- de brief van de Raad van 11 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 13 maart 2025;
- het F9-formulier van 21 maart 2025 van mr. Van Riel;
- het F9-formulier van 24 maart 2025 van mr. Klootwijk;
- de brief van [minderjarige] aan de kinderrechter, ingekomen bij de griffie op 2 juli 2025;
- de brief van de Raad van 7 juli 2025, ingekomen bij de griffie op 9 juli 2025;
- het F9-formulier met bijlage van 12 augustus 2025 van mr. Van Riel, betreffende productie 9;
- het op 12 augustus 2025 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek.
1.2
Op 19 augustus 2025 heeft de rechtbank het verzoek besproken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid waren aanwezig en zijn gehoord partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.
1.3
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft de kinderrechter een brief geschreven. De rechtbank heeft samengevat wat [minderjarige] heeft geschreven. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2015 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 februari 2015 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Binnen het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
Procedures
2.5
De rechtbank hecht er waarde aan om, voor zover hier van belang, de procedurele geschiedenis van partijen op te tekenen.
- Bij beschikking van 10 augustus 2016 heeft de rechtbank de beschikking van 4 februari 2015 gewijzigd voor zover het de zorgregeling betreft.
- Bij beschikking van 25 september 2017 heeft de rechtbank de beschikking van 10 augustus 2016 gewijzigd en een voorlopige contactregeling bepaald.
- Bij beschikking van 27 juni 2018 heeft de rechtbank de beschikking van 10 augustus 2016 gewijzigd en bepaald dat de door partijen gemaakte afspraken uit het ouderschapsplan van 19 februari 2018 deel uit maken van die beschikking.
- Bij vonnis van 17 augustus 2018 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige contactregeling bepaald en heeft de Raad verzocht om een onderzoek te doen.
- Bij beschikking van 23 april 2020 heeft de rechtbank de beschikking van 27 juni 2018 gewijzigd en bepaald dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.30 uur tot zondag 17.30 uur;
- de helft van de (school)vakanties door partijen in onderling overleg te verdelen;
- [minderjarige] het ene jaar bij de ene ouder Oud en Nieuw viert en het andere jaar bij de andere ouder;
- gedurende de helft van de kerstdagen in onderling over tussen partijen te verdelen;
- de overige vakanties conform de in onderling overleg tussen partijen te maken verdeling.
2.6
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 15 november 2023 is de Raad verzocht om ten behoeve van en vooruitlopend op de destijds nog door de vrouw te starten bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens in die bodemzaak rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Waar komt de weerstand van [minderjarige] tegen contact met haar vader vandaan?
- In hoeverre speelt de slechte verstandhouding tussen de ouders daar een rol in?
- Welke hulpverlening moet worden ingezet om de weerstand van [minderjarige] te laten verminderen?
- Welke stappen zouden de ouders moeten zetten om het voor [minderjarige] makkelijker te maken?
- Welke zorgregeling wordt het meest in het belang van [minderjarige] geacht en op welke wijze moet daartoe worden gekomen?
- Welke bevindingen van de Raad zijn nog meer van belang voor de rechtbank om te komen tot een definitieve beslissing inzake de voorliggende verzoeken?
Uniform Hulp Aanbod en vervolg
2.7
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 14 juni 2024 zijn partijen en [minderjarige] in het kader van het Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA) verwezen naar een (jeugd)hulptraject.
2.8
De rechtbank heeft kennisgenomen van de eindrapportage van het UHA. Zakelijk weergegeven blijkt daaruit dat de ten behoeve van het traject gestelde doelen niet zijn behaald. [minderjarige] kan haar grenzen stellen en kan uitleggen waarom zij geen contact met haar vader wil. Zij ondervindt stress van de situatie. Dit heeft invloed op haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar concentratie op school. Vastgesteld is dat er sprake is van trauma bij [minderjarige] . Dit maakt dat er nu geen ruimte is voor contactherstel met vader. Er is eerst behandeling van [minderjarige] nodig alvorens er kan worden toegewerkt naar enige vorm van contactherstel. De verwachting is dat individuele behandeling voor [minderjarige] één jaar zal duren. Geadviseerd wordt om dat jaar voor behandeling van [minderjarige] te gebruiken en geen omgangsregeling vast te leggen.
2.9
Bij brief van 11 maart 2025 adviseert de Raad, samengevat, als volgt. De Raad volgt de redenering dat contactherstel op dit moment niet mogelijk is. Het is van belang dat de ontwikkeling van [minderjarige] gevolgd zal worden in relatie tot haar behandeling en de mogelijkheden tot contactherstel met haar vader. De Raad adviseert om de beslissing op de verzoeken aan te houden voor één jaar. Na die periode kan de Raad onderzoek doen ten behoeve van het contactherstel en het gezag.
2.1
In reactie op de brief van de Raad bericht de vrouw dat zij een mondelinge behandeling wenst. De man bericht de rechtbank dat hij het belang van behandeling van [minderjarige] begrijpt en dat contactherstel kan bestaan naast haar behandeling. De man heeft [minderjarige] 2,5 jaar niet gezien. Het is van belang dat [minderjarige] een band kan opbouwen met de man. In eerste instantie kan er telefonisch contact plaatsvinden, daarna fysiek contact.
2.12
Bij brief van 7 juli 2025 bericht de Raad de rechtbank, samengevat, als volgt. Geadviseerd wordt om de beslissing op de verzoeken aan te houden voor de duur van een jaar, zodat na deze periode onderzoek kan worden gedaan ten behoeve van het contactherstel en het gezag. [minderjarige] heeft behandeling gehad bij [persoon] (hierna: [persoon] );
Uit de rapportage van de behandeling volgt dat [minderjarige] meer rust ervaart en zij beter in haar vel zit. Zij kan emoties herkennen, piekert minder en weet hoe zij helpende gedachten in kan zetten. Het lukt [minderjarige] niet om de stap te zetten richting contactherstel met haar vader. Het lukt de man niet om te horen waarom [minderjarige] hem niet wil zien. Hij vindt dit onzin. [persoon] adviseert om in het contact het tempo van [minderjarige] te volgen en de man om te onderzoeken hoe hij bij [minderjarige] kan aansluiten. Nu de rapportage van de behandeling er is, kan de Raad nog steeds geen advies geven over de voorliggende vragen. De Raad acht nog steeds een onderzoek noodzakelijk.
2.13
De rechtbank heeft kennisgenomen van het F9-formulier van de vrouw van 12 augustus 2025. Zij stuurt de rechtbank de eindrapportage van de behandeling van [minderjarige] bij [persoon] toe.

3.De verzoeken

3.1
Aan de orde is het verzoek van de vrouw om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. primair: de omgang c.q. het contact tussen de man en [minderjarige] te ontzeggen;
subsidiair: de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zodanig vast te stellen dat deze voortaan volledig aan de vrouw worden toebedeeld;
II. dat het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de vrouw alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen;
III. de Raad een onderzoek in te laten stellen ter beantwoording van de vragen, zoals omschreven in sub 77 tot en met 79 van het verzoekschrift, en daarover te rapporteren en adviseren, welk rapport bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van het rapport aan de advocaten van partijen.
Kosten rechtens.
3.2
De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken af te wijzen.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de man de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het contact, zoals is bepaald bij beschikking van 27 juni 2018, dan wel zoals bepaald in de beschikking van 23 april 2020 wordt gewijzigd, in die zin dat de man verzoekt om een (opbouwende) contactregeling in goede justitie te bepalen, een en ander kosten rechtens.

4.De standpunten en het advies van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van haar verzoeken voert de vrouw, samengevat, het volgende aan. De contactregeling van 23 april 2020 is nooit naar behoren uitgevoerd. De man laat patronen zien dat hij de regeling niet nakomt, onveilige situaties creëert en de belangen van [minderjarige] uit het oog verliest. Uit het door CJG opgestelde verslag blijkt dat [minderjarige] met tegenzin naar de man gaat, dat hij schreeuwt, met kanker scheldt en [minderjarige] heeft aangegeven zich hierbij niet prettig te voelen. Daarnaast geeft [minderjarige] aan bang te zijn dat de man haar iets aandoet. [minderjarige] heeft ook bij de huisarts aangegeven zich niet veilig te voelen bij de man. Het heeft de vrouw doen besluiten om contacten tussen [minderjarige] en de man op te schorten.
Volgens de vrouw zit [minderjarige] er doorheen. Zij heeft stress van de onderzoeken. Dit leidt tot lichamelijke en psychische klachten, zoals onder andere PDS. Na het vonnis van 15 november 2023 zijn de klachten aanzienlijk gedaald.
De vrouw stelt dat contact met de man, in het kader van de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , niet mogelijk is. Er zijn zowel contra-indicaties bij [minderjarige] als bij de man die contact tegenstaan. Een contactregeling is schadelijk voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] . Zij toont grote weerstand tegen het contact, waardoor dit niet in haar belang te achten is. Ook is het niet mogelijk voor de man om op een veilige manier contact te hebben met [minderjarige] . De ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 sub a, b en d van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staan contact in de weg.
Ten aanzien van de uitoefening van het gezag geldt dat, omdat er geen contact tussen de man en [minderjarige] is, hij de behoefte van [minderjarige] niet kent. Daarnaast heeft de man geen enkele invulling gegeven aan het gezag, is er geen communicatie tussen partijen en is het niet de verwachting dat dit op korte termijn zal veranderen. Ingezette hulpverlening om de communicatie te verbeteren is uitgeput. Wanneer er gezagsbeslissingen moeten worden genomen, zoals over school, dan verloopt dit via de advocaten. De beëindiging van het gezag is volgens de vrouw dan ook anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Bij instandhouding van het gezamenlijk gezag vreest de vrouw dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen en dat moet worden voorkomen.
De vrouw ziet een noodzaak van een raadsonderzoek niet. De Raad heeft eerder onderzoek gedaan en er is veel hulpverlening betrokken (geweest). Het is niet in het belang van [minderjarige] om haar opnieuw aan een onderzoek bloot te stellen. Bovendien gaat [minderjarige] dit jaar naar de middelbare school. Er zit geen verandering in de situatie. De man bagatelliseert de zorgen en erkent het gevoel van [minderjarige] niet. Zolang dit niet verandert, verandert de situatie ook niet. Het is aan de man om aan zichzelf te gaan werken.
4.2
De man verweert zicht tegen de verzoeken van de vrouw en doet ook een zelfstandig verzoek. Hij voert hiertoe, samengevat, het volgende aan. De man is zich bewust van de conclusies uit de UHA-rapportage en het verslag van [persoon] , namelijk dat [minderjarige] geen contact met hem wil. De contactmomenten in het verleden zijn echter altijd goed en zonder incidenten verlopen. De man is nooit kleinerend of verbaal agressief tegen [minderjarige] geweest. Wel erkent hij één keer fysiek te zijn geweest richting [minderjarige] door haar aan haar oren te trekken. Volgens de man is er sprake van beïnvloeding en een eenzijdige beeldvorming over de man. Hij wordt onterecht als boeman neergezet, terwijl hij door de voormalige partner van de vrouw is bedreigd, uitgescholden en hij zijn auto heeft beschadigd. [minderjarige] was hier getuige van. In de visie van de man zijn er geen contra-indicaties voor het hebben van contact met [minderjarige] en is het disproportioneel om het contact te ontzeggen. De belemmerende factor is de weerstand bij [minderjarige] , waarbij de oorsprong ligt in de opstelling van de vrouw. De man heeft [minderjarige] nu 2,5 jaar niet gezien.
De man stelt dat er geen sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat het gezag moet worden gewijzigd. De vrouw moet de man informeren over [minderjarige] , conform de beschikking van 27 juni 2018. De man ontvangt slechts sporadisch en niet op structurele wijze informatie. De man is wel degelijk in staat om invulling te geven aan zijn vaderrol, mits hij daartoe de ruimte krijgt. De communicatie tussen partijen is weliswaar afwezig, maar de man heeft zich bereid verklaard mee te werken aan het verbeteren van de communicatie. Ook heeft de man steeds meegewerkt aan het nemen van gezagsbeslissingen. Als er al sprake is van een loyaliteitsconflict bij [minderjarige] , dan is dit omdat de vrouw haar bij hem weghoudt.
De Raad heeft geschreven nog geen advies te kunnen geven. Een nader onderzoek acht de Raad noodzakelijk. De man verzoekt om de procedure aan te houden om de Raad onderzoek te kunnen laten doen. Hangende het onderzoek kan een opbouwtraject in contact worden geïnitieerd. Dat de Raad bij de mondelinge behandeling anders adviseert dan eerder is geschreven, verbaast de man. Een eindbeslissing is niet gepast.
4.3
In haar brief aan de kinderrechter schrijft [minderjarige] , samengevat, dat zij geen contact met de man wil. Zij is bang van hem. [minderjarige] heeft behandeling gehad. De situatie geeft haar stress. Zij wil dat het stopt.
4.4
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad wijzigt het advies zoals dit eerder schriftelijk is gegeven. Uit hulpverlening door [persoon] en de rapportage van het UHA blijkt dat [minderjarige] aangeeft geen contact met de man te willen. Zij heeft dingen meegemaakt die belastend zijn geweest en waardoor er afstand is gekomen tussen haar en de man. Geconcludeerd kan worden dat [minderjarige] niet wordt erkend in wat zij voelt. Tussen de man en [minderjarige] is er nu langere tijd geen contact. De man is niet bij [minderjarige] betrokken. Gelet op het voorgaande vraagt de Raad zich af welk doel het verrichten van een nieuw onderzoek moet dienen. Daarbij komt dat de Raad in 2024 al eerder onderzoek heeft verricht, [minderjarige] helder is in haar mening en de conclusies van [persoon] en het UHA helder zijn. Als de Raad toch wordt gevraagd om een onderzoek te verrichten, dan zal dit alleen betekenen dat in kaart wordt gebracht wat er sinds 2024 is gebeurd. De Raad pleit er voor om een definitieve beslissing te nemen of om te beslissen dat na één jaar wordt bekeken wat de stand van zaken is. Vanuit die rust, die [minderjarige] nu moet worden gegund, kan dan worden bezien of er bij haar ruimte is voor contact met de man.

5.De (nadere) beoordeling

Wettelijk kader
Gezag
5.1
In artikel 1:253n BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over [minderjarige] krijgt. In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.2
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
5.3
In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e BW van toepassing. In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
Inhoudelijke beoordeling
5.4
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling, ziet de rechtbank reden om een beslissing op de verzoeken aan te houden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.5
De rechtbank volgt de Raad in zijn advies dat een nieuw raadsonderzoek
op dit momentgeen meerwaarde heeft. De rechtbank betrekt daarin dat de conclusies van [persoon] en het UHA helder zijn; [minderjarige] wenst geen contact met de man te hebben.
Op dit momentbestaat daarvoor bij [minderjarige] ook geen ruimte. Dit betekent dat er ten tijde van het vorige raadsonderzoek van 2024 geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, behalve dat hulpverlening is afgerond en [minderjarige] volhardt in haar standpunt. Samen met de Raad ziet de rechtbank dat [minderjarige] nu rust nodig heeft. Zij nadert met de gang naar de middelbare school een belangrijk jaar in haar leven, terwijl zij ook aangeeft dat de situatie rondom het contact met de man haar stress oplevert.
5.6
De vervolgvraag die de rechtbank dan moet beantwoorden is of er nu definitief op de verzoeken van partijen kan worden beslist. Die vraag beantwoordt de rechtbank negatief. Ten aanzien van het contact geldt dat de man en [minderjarige] elkaar feitelijk al 2,5 jaar niet meer hebben gezien, terwijl niet is gebleken dat de man nu een nakoming van de contactregeling nastreeft. Tijdens de mondelinge behandeling en in de overgelegde stukken zegt de man te begrijpen dat een hervatting van de regeling zoals deze was, nu niet aan de orde is. Bovendien is gebleken dat [minderjarige]
op dit momentgeen ruimte heeft voor contact met de man, hetgeen niet wil zeggen dat dit iets definitief is. Een tijdelijke, dan wel opbouwende contactregeling acht de rechtbank nu niet in het belang van [minderjarige] , wat maakt dat ook niet definitief kan worden beslist op het zelfstandige verzoek van de man. De rechtbank zal ook het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag aanhouden, omdat vooralsnog niet is gebleken dat gezagsbeslissingen in de afgelopen periode niet konden worden genomen. De rechtbank betrekt hierin ook dat de man bij de mondelinge behandeling heeft toegezegd overal aan mee te zullen werken. Een noodzaak tot een definitieve beslissing ten aanzien van het gezag, ziet de rechtbank vooralsnog niet. Voormelde omstandigheden maken dat de rechtbank een definitieve beslissing op de verzoeken te voorbarig vindt.
Verdere voortgang
5.7
De rechtbank zal alle verzoeken aanhouden voor de duur van één jaar. De rechtbank volgt daarmee het advies van de Raad om [minderjarige] op dit moment haar rust te gunnen. Binnen dit jaar is het aan de man om de gelegenheid aan te grijpen om aan zichzelf te werken en te laten zien dat hij er voor [minderjarige] kan zijn en hij zich in haar kan verplaatsen. De stelling van de Raad dat de man het gevoel van [minderjarige] niet erkent, onderkent de rechtbank. Hierin zit een sleutel tot het mogelijk herstel van het contact. Samen met de Raad acht de rechtbank het van belang dat de man leert om bij [minderjarige] aan te sluiten. De rechtbank verwacht van de man dat hij zich hiervoor inzet en hij individuele hulpverlening aangaat. Hij kan zich hiervoor wenden tot het CJG, dan wel de huisarts. De hulpvraag die de man daar kan stellen zal gericht zijn op het beter aan kunnen sluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] . Aldus krijgt de man de gelegenheid om aan zichzelf te werken en te laten zien een verandering te kunnen doormaken.
5.8
De rechtbank verzoekt (de advocaat van) de man om uiterlijk op 18 augustus 2026 PRO FORMA in een schriftelijk bericht, met een afschrift daarvan aan de advocaat van de vrouw en de Raad, een update te geven van de stand van zaken ten aanzien van de persoonlijke hulpverlening van de man en - voor zover dat mogelijk is - ook een eindverslag daarvan over te leggen, en het verder gewenst procesverloop kenbaar te maken.
De vrouw en de Raadworden vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop, binnen twee weken, schriftelijk te reageren.
5.9
Afhankelijk van het resultaat van de hulpverlening van de man en de reactie daarop van de vrouw en de Raad, zal worden bepaald wat de verdere gang van zaken is ten aanzien van de verzoeken van partijen over het contact tussen [minderjarige] en de man.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
18 augustus 2026 PRO FORMA, in afwachting van bericht van de advocaat van de man en een reactie daarop van de advocaat van de vrouw en de Raad, zoals is weergegeven in rechtsoverweging 5.8;
6.2
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.