In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 juli 2024. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, welke door belanghebbende als onterecht werd betwist. De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 behandeld, waarbij belanghebbende aanwezig was, terwijl de heffingsambtenaar zich had afgemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van belanghebbende op 21 juni 2024 om 15:11 uur geparkeerd stond in de Piet Avontuurstraat in Breda, zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende voerde aan dat hij geen parkeerautomaat kon vinden binnen een redelijke afstand en dat hij slechts enkele minuten had geparkeerd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende voldoende inspanningen heeft geleverd om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, maar dat de heffingsambtenaar dit niet heeft betwist. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd en vernietigt deze, evenals de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden, maar er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.