ECLI:NL:RBZWB:2025:6517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/438263 / JE RK 25-1410
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

Op 2 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van vier maanden te verlenen, met ingang van 11 september 2025 tot 11 januari 2026. Dit besluit is genomen op basis van de onzekere woonsituatie en de instabiele verhouding tussen de ouders, die onvoldoende waarborgen voor een veilige terugplaatsing bieden. De kinderrechter heeft de door de gecertificeerde instelling (GI) opgestelde voorwaarden voor terugplaatsing gevolgd en benadrukt dat de ouders hulpverlening moeten accepteren en dat de situatie in de woning moet verbeteren voordat een terugplaatsing kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft ook de noodzaak van relatietherapie voor de ouders onderstreept, evenals de noodzaak voor de GI om de situatie nauwlettend te blijven volgen. De ouders hebben aangegeven dat zij zich verzetten tegen de uithuisplaatsing en stellen dat de situatie in de woning verbeterd is, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat er nog te veel zorgen zijn over de stabiliteit en veiligheid voor de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/438263 / JE RK 25-1410
Datum uitspraak: 2 september 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: (GI),
over de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende in [plaats] .
advocaat voor beiden: mr. Z. Yeral te Roosendaal.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad
voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de
kinderrechter over het resterende deel van het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure bestaat uit:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 7 augustus 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 25 augustus 2025, ingekomen bij de griffie op 27 augustus 2025.
1.2.
Op 2 september 2025 heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 7 augustus 2025 (in de zaak met kenmerk C/02/437397 / JE RK 25-1225) heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd voor de duur van een jaar, tot 29 augustus 2026. De ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1] is daarbij verlengd tot haar meerderjarigheid, zijnde tot [datum 2] 2026.
2.2.
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 7 augustus 2025 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 11 augustus 2025 tot 11 september 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.Het (resterende) verzoek

3.1.
Thans ligt het volgende verzoek nog ter beoordeling voor:
3.2.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, voor de periode zoals de ondertoezichtstelling is verlengd in de zaak met kenmerk C/02/437397 / JE RK 25-1225.

4.Het (nadere) standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het restende verzoek voert de GI, samengevat, het volgende aan. Met de minderjarigen gaat het beter. Zij zitten met elkaar op een groep, waar geen andere kinderen verblijven. Gezien wordt dat zij steeds losser worden en zij zich ook open gaan stellen. De minderjarigen gaan nog niet naar school, omdat nog onduidelijk is of de machtiging wordt verlengd. Zodra hierover meer duidelijk wordt, gaat de GI met de scholen aan de slag.
4.2.
De contacten tussen de minderjarigen en de ouders gaan over het algemeen goed, al wordt ook gezien dat de ouders hen met volwassenzaken belasten. De ouders spreken negatief over elkaar richting de minderjarigen en leggen de oorzaak van de uithuisplaatsing bij de andere ouder. Dit is een voor de GI een punt van grote zorg.
4.3.
Daarnaast blijft de staat van de woning een punt van aandacht. De GI is in de afgelopen weken tweemaal bij de moeder op huisbezoek geweest. Gezien wordt dat de moeder haar best doet om de woning op te ruimen. Tijdens het huisbezoek van 21 augustus 2025 werd de moeder geholpen door een vriend. Professionele hulpverlening in dat kader wijst de moeder af. De GI heeft gezien dat de woning wel bewoonbaar is, maar nog niet schoon en opgeruimd genoeg. Verder uit de moeder zich tijdens het huisbezoek boos over de uithuisplaatsing. Zij doet uitspraken over zichzelf iets aandoen als de minderjarigen niet naar huis komen.
4.4.
De relatietherapie van de ouders is niet gestart. De ouders laten zien hierover ambivalent te staan. De GI acht het nodig dat de ouders met hun relatie aan de slag gaan. De melding van Veilig Thuis meldt dat de moeder op 21 juli 2025 de autoruit van de vader heeft ingeslagen en zij met een mes gedreigd heeft. De vader zou de moeder op zijn beurt hebben geschopt. Deze melding geeft een zorgelijk signaal over de onderlinge verhouding tussen de ouders.
4.5.
De GI heeft een plaatsing bij opa en oma als netwerkpleeggezin overwogen maar staat hier op dit moment niet achter. In het verleden heeft het alcoholprobleem van opa en oma geleid tot fors huiselijk geweld en er zijn signalen dat het alcoholgebruik nog steeds aan de orde is. De GI wil een netwerkscreening laten uitvoeren waarbij gekeken wordt naar weekendpleegzorg. Hierover moeten dan duidelijke veiligheidsafspraken worden gemaakt.
4.6.
Gelet op de genoemde zorgen handhaaft de GI het resterende deel van het verzoek.

5.Het standpunt van de ouders en het advies van de Raad

5.1.
Door en namens de ouders is, samengevat, aangevoerd dat zij zich verzetten tegen het resterende deel van het verzoek. In de visie van de ouders kunnen de minderjarigen terug naar huis. Volgens de ouders is de woning opgeruimd. De kamers van de minderjarigen zijn schoon, er is een nieuwe vloer gelegd, er zijn nieuwe gordijnen opgehangen en de badkamer is te gebruiken. De rommel die er was zoals tijdens het huisbezoek van de GI, is er nu niet meer. Daarnaast wonen de ouders weer samen. Dit gaat goed. Ook heeft de moeder gesprekken gehad bij GGZ. Zij gaat samen met GGZ bekijken of er relatietherapie gestart wordt en waar die therapie het beste kan worden gevolgd. De moeder heeft hiermee laten zien zelf hulpverlening in te kunnen roepen. Gelet hierop is er sprake van een andere situatie dan enkele weken geleden. De ouders hebben laten zien dat zij positieve stappen kunnen zetten. De kinderrechter dient de situatie ex nunc te beoordelen. De uithuisplaatsing moet worden gezien als een laatste redmiddel. Als de grootouders (moederszijde) een rol kunnen spelen, dan moet daarvoor worden gekozen. De ouders staan ervoor open dat de GI de thuissituatie blijft monitoren. Zij kunnen en willen laten zien dat er van een onveilige situatie geen sprake is.
5.2.
De Raad adviseert de kinderrechter, samengevat, als volgt. De Raad kan zich vinden in het resterende verzoek van de GI. In de visie van de Raad kunnen de minderjarigen in de huidige situatie niet bij de ouders worden teruggeplaatst. De emotie en boosheid bij de ouders loopt op. De minderjarigen worden hiermee belast. Zij hebben daar last van. Voor een terugplaatsing van de minderjarigen aan de orde kan zijn moet individuele hulpverlening voor hen zijn gestart, moet persoonlijke hulpverlening van moeder zijn gestart en moeten de ouders in relatietherapie. Daarnaast is het belangrijk dat de GI zicht houdt op de thuissituatie. De ouders geven aan dat de woning opgeruimd en schoon is. Dat moet de GI controleren. Ook dient de GI na te gaan of die situatie in stand kan blijven. Aldus, dient er sprake te zijn van een stabiele situatie alvorens de minderjarigen teruggeplaatst kunnen worden bij de ouders. De periode die de GI daarvoor nodig acht, vindt de Raad passend.
6. De (nadere) beoordeling
Wat zegt de wet?
6.1.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.2.
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de woonsituatie en de verhoudingen tussen de ouders onvoldoende stabiel zijn voor een thuisplaatsing van de minderjarigen. Het voortduren van de machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook nog steeds noodzakelijk in belang van hun verzorging en opvoeding. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
6.3.
De ouders zijn niet met relatietherapie gestart en lijken hier ambivalent tegenover te staan. Zij lijken de tussen hen bestaande problemen, waarbij zij ook fysiek agressief naar elkaar kunnen zijn, te bagatelliseren. Ook is gezien dat de ouders negatief over elkaar (blijven) spreken in het bijzijn van de minderjarigen. Samen met de GI acht de kinderrechter dit een groot punt van zorg.
6.4.
Ook de staat van de woning is onvoldoende verbeterd voor een terugplaatsing van de minderjarigen. De moeder geeft weliswaar aan dat zij de woning heeft schoongemaakt en opgeruimd, echter heeft zij eerder, voor de recente huisbezoeken van de GI, ook aangegeven dat de woning schoon en opgeruimd was. De huisbezoeken van de GI wijzen echter uit dat de woning onvoldoende is opgeruimd; de GI beschrijft in haar verslag onder andere dat de kamer van [minderjarige 1] een grote bende is, haar bed niet te gebruiken is door de hoeveelheid spullen die daar op liggen, er afval in de kamer ligt en de badkamer vervuild is. Hoewel de moeder door de GI (professionele) hulpverlening is aangeboden om de woning op orde te krijgen, wijst zij dit af.
6.5.
Wat de kinderrechter tevens zorgen baart is de wijze waarop de moeder zich uit. Zij geeft aan zichzelf iets aan te doen als de minderjarigen niet terug naar huis komen. Ook tijdens de mondelinge behandeling doet de moeder dergelijke uitspraken. Evenals de Raad acht de kinderrechter het van belang dat de moeder hulpverlening zoekt en zij aan haar eigen problematiek gaat werken.
6.6.
Met de Raad en de GI is de kinderrechter van oordeel dat van een thuisplaatsing van de minderjarigen op dit moment geen sprake kan zijn. Hiervoor nodig is in ieder geval dat de situatie stabiel wordt. De kinderrechter neemt hierover het advies van de Raad over, onder meer inhoudende:
- er dient hulpverlening te worden ingezet voor de minderjarigen;
- de moeder dient individuele hulpverlening te krijgen;
- relatietherapie moet worden ingezet
- de woning dient voor de minderjarigen bewoonbaar te zijn.
6.7.
Ook kan de kinderrechter zich vinden in de door de GI, in haar verslag van
25 augustus 2025, opgestelde voorwaarden:
- De ouders zetten de minderjarigen (tijdens de bezoekmomenten) voorop, zijn daarbij steunend en geïnteresseerd in de minderjarigen.
- De ouders belasten de minderjarigen niet met hun eigen (relatie)problemen.
- Er zijn geen signalen meer van spanningen tussen de ouders maar van constructief contact tussen hen.
- De ouders blijven stappen zetten in het opruimen van de woning en houden dit ook vol.
- De ouders staan open en werken mee aan hulpverlening gericht op de minderjarigen.
6.8.
De stelling van de advocaat van de ouders dat een uithuisplaatsing als een uiterst middel dient te gelden, volgt de kinderrechter. Mede daarom heeft de kinderrechter de GI laten onderzoeken of een netwerkplaatsing bij de grootouders (moederzijde) tot de mogelijkheden behoort. Zulks blijkt, gelet op de inhoud van het verslag van de GI en hetgeen zij hierover tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, vooralsnog niet het geval te zijn. Er is nu dus geen minder verstrekkend middel voorhanden dan een verblijf buiten het eigen netwerk. De kinderrechter gunt de minderjarigen een thuisplaatsing en ziet gelet op alle omstandigheden reden om een vinger aan de pols te houden.
Duur van de machtiging tot uithuisplaatsing en de verdere voortgang
6.9.
De kinderrechter ziet, gelet op het voormelde, reden om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot vier maanden, te weten tot 11 januari 2026.
Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling van
[datum 1] 2025 te [uur], welke datum in onderling overleg met de advocaat van de ouders tot stand is gekomen.
6.10.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij hem
uiterlijk op 10 december 2025in een schriftelijk verslag, onder gelijktijdige verzending daarvan aan de advocaat van de ouders en de Raad, informeert over de actuele stand van zaken ten aanzien van:
- de actuele staat van de woning; is de woning voldoende opgeruimd, schoon en leefbaar voor een thuisplaatsing van de minderjarigen? Zo nee, waarom niet?
- indien de minderjarigen niet naar huis kunnen; is er een mogelijkheid om de minderjarigen bij de grootouders (moederzijde) te plaatsen, al dan niet in het kader van weekendpleegzorg? Zo nee, waarom niet, en onder welke voorwaarden is dit wel mogelijk?
- de ingezette hulpverlening; zijn de ouders met relatietherapie gestart? Zo nee, waarom niet?
- zijn er nieuwe signalen bekend die wijzen op (fysiek) geweld tussen de ouders?
- de ingezette persoonlijke hulpverlening van de moeder; accepteert zij hulpverlening vanuit GGZ en wat is hierin de ontwikkeling?
- het contact tussen de minderjarigen en de ouders; belasten de ouders de minderjarigen nog met volwassenzaken?
- de schoolgang van de minderjarigen; gaan zij naar school? Zo ja, hoe gaat dat? Zo nee, waarom niet?
- andere belangrijke ontwikkelingen in deze zaak;
- het standpunt over het resterende deel van het verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.11.
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
7. De beslissing
De kinderrechter:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 11 september 2025 tot 11 januari 2026;
7.2.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt iedere verdere beslissing op het resterende deel van het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing aan tot de nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren van
[datum 1] 2025 te [uur], bij de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant (mr. Toekoen), in het gerechtsgebouw gelegen aan de Stationslaan 10, 4815 GW te Breda, in afwachting van het schriftelijk verslag van de GI zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.10;
7.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de ouders, hun advocaat, de GI en de Raad;
7.5.
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 september 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.