ECLI:NL:RBZWB:2025:6522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/404941 / FA RK 23-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag naar eenhoofdig gezag van de vrouw en bepaling dat er geen zorgregeling tussen de man en de minderjarige geldt

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 augustus 2025 uitspraak gedaan in twee verzoeken van partijen, die eerder gehuwd zijn geweest. De vrouw verzocht om wijziging van de zorgregeling en om het gezamenlijk gezag te beëindigen, zodat zij alleen het gezag over de minderjarige zou krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2010, bij de vrouw verblijft en dat er een zorgregeling was vastgesteld die in de loop der jaren is gewijzigd. De man heeft verzocht om de zorgregeling uit te breiden, maar de rechtbank oordeelde dat het niet in het belang van de minderjarige is om omgang met de man af te dwingen, gezien de weerstand van de minderjarige tegen contact met zijn vader. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is, wat leidt tot een onacceptabel risico dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen toegewezen en bepaald dat de vrouw voortaan alleen het gezag over de minderjarige uitoefent. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/404941 / FA RK 23-21 (wijziging zorgregeling)
C/02/428289 / FA RK 24-5110 (beëindiging gezamenlijk gezag)
(nadere) beschikking d.d. 4 augustus 2025
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. E.E. Nauta-Rijsdijk te Rotterdam,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage.
over de minderjarige:
- [minderjarige]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010, hierna: [minderjarige] .
Als belanghebbende in onderhavige zaken wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI), gevestigd te Middelburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het (verdere) procesverloop

Inzake C/02/404941 / FA RK 23-21 (wijziging zorgregeling)
1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 15 april 2024, met als bijlage het gezinsplan;
- de brief van mr. Nauta-Rijsdijk van 18 april 2024;
- de brief van mr. Nauta-Rijsdijk van 6 september 2024;
- het F9-formulier van mr. Nauta-Rijsdijk van 21 maart 2025, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 maart 2025;
- het schriftelijk advies van de Raad van 9 april 2025;
- de brief van mr. Nauta- Rijsdijk van 15 april 2025;
- de brief van mr. Sardjoe van 23 april 2025.
Inzake C/02/428289 / FA RK 24-5110 (beëindiging gezamenlijk gezag)
  • het op 4 november 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 maart 2025;
  • het schriftelijk advies van de Raad van 9 april 2025;
  • de brief van mr. Nauta- van Rijsdijk van 15 april 2025;
  • de brief van mr. Sardjoe van 23 april 2025.
1.2
De verzoeken zijn (nader) mondeling behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 27 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Verder was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de GI. Aan mevrouw [persoon 1] , persoonlijk begeleidster van de man, is bijzondere toestemming verleend om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
1.3
Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over de verzoeken.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 30 juli 2019 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 3 februari 2020 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 12 maart 2021 is een zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] één weekend per veertien dagen op zaterdag en op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur bij de man verblijft, alsmede iedere dinsdagmiddag na school tot 18.30 uur. [minderjarige] verblijft gedurende drie weken onafgebroken in de zomervakantie en één week in de kerst- of voorjaarsvakantie bij de vrouw, door partijen in onderling overleg nader vast te stellen, waarbij de zorgcontacten met de man die er gedurende die vakantieweken zouden zijn geweest als de reguliere regeling was doorgelopen, worden gecompenseerd met een zorgcontact op een ander moment.
2.6
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 maart 2023 is bepaald dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar iedere dinsdag na school tot 18.30 uur en waarbij [minderjarige] dan gegeten heeft bij de man.
2.7
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2023 is de beschikking van deze rechtbank van 17 maart 2023 ten aanzien van de voorlopige zorgregeling gewijzigd en is een voorlopige zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat er contact tussen de man en [minderjarige] zal zijn op een door de GI nader te bepalen wijze, frequentie en duur, en waarbij wordt gestart met een bezoekregeling op de dinsdagmiddag bij de man, van na school tot 18.30 uur.
2.8
Bij beschikking van 20 juli 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 20 juli 2023 en tot 20 juli 2024. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 januari 2026.

3.De verzoeken

Inzake C/02/404941 / FA RK 23-21 (wijziging zorgregeling)
3.1
Bij brief van 6 september 2024 heeft mr. Nauta-Rijsdijk de rechtbank bericht dat het verzoek tot het treffen van een zorgregeling voorlopig niet langer wordt gehandhaafd, ten aanzien van zowel het primaire als het subsidiaire verzoek, omdat de regie over de zorgregeling inmiddels bij de GI is gelegd. Bij voornoemde brief heeft de vrouw het verzoek omtrent de proceskostenveroordeling ingetrokken. Gelet op de intrekking van het verzoek omtrent de proceskostenveroordeling hoeft dit verzoek niet meer te worden beoordeeld. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen. Aangezien het verzoek met betrekking tot de zorgregeling niet onvoorwaardelijk is ingetrokken zal de rechtbank hierover haar oordeel geven.
3.2
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een definitieve beslissing nemen op het verzoek van de vrouw om de beschikking van 12 maart 2021 te wijzigen en te bepalen dat:
- de zorgregeling als vervat in de beschikking van 12 maart 2021 vervalt;
- subsidiair, als het hiervoor gestelde niet wordt toegewezen, dat de zorgregeling zal inhouden dat [minderjarige] op dinsdag na school tot 18.30 uur naar de man gaat.
Ook moet de rechtbank nog een definitieve beslissing nemen op het zelfstandig verzoek van de man om, uitvoerbaar bij voorraad, de zorgregeling uit te breiden en vast te stellen op de navolgende wijze:
o een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 18.30 uur en iedere dinsdag na school tot en met 18.30 uur;
o Gedurende de helft van de algemene feestdagen;
o Gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties;
o Gedurende de helft van de zomervakantie, met bepaling dat de minderjarige (met ingang van 2024; 2023 betreft de opbouwfase) in de even jaren gedurende de eerste helft en in de oneven jaren gedurende de tweede helft bij de man zal zijn;
o Op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardag van de minderjarige (verdeling bij toerbeurt), de verjaardag van vader en Vaderdag;
o Zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft om aan de te wijzen beschikking te voldoen, uitvoerbaar bij voorraad, eventueel te matigen indien voornoemd bedrag in de visie van de rechtbank te hoog bevonden wordt;
o Althans een zorgregeling vast te stellen die de rechtbank redelijk acht op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft om aan de beschikking te voldoen, uitvoerbaar bij voorraad,
alsmede op het aanvullend zelfstandig verzoek van 7 juni 2023 om te bepalen dat bij iedere zorgregeling die de rechtbank redelijk acht, dit op verbeurte van een dwangsom van € 1 .000.- zal zijn voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft om aan de beschikking te voldoen, uitvoerbaar bij voorraad, zonder maximum alsmede de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
Inzake C/02/428289 / FA RK 24-5110 (beëindiging gezamenlijk gezag)
3.3
De vrouw verzoekt het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen en te bepalen dat het gezag over [minderjarige] uitsluitend toekomt aan de vrouw.

4.De (verdere) beoordeling

De standpunten
Inzake C/02/404941 / FA RK 23-21 (wijziging zorgregeling)
4.1
Uit de rapportage van de GI van 15 april 2024 blijkt dat er tussen 21 september 2023 en 2 maart 2024 veel gesprekken met [minderjarige] zijn geweest over de weerstand tegen contact met zijn vader. IPT heeft geobserveerd bij een voetbalwedstrijd van [minderjarige] waar de vader vaak komt kijken. Op 2 maart 2024 is er kort contact geweest tussen [minderjarige] en de man in de voetbalkantine. In voornoemde brief bericht de GI dat er momenteel om de week een begeleid contact plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] voor de duur van één uur. De vertrouwenspersoon van de man en IPT sluiten bij deze contactmomenten aan. Op 22 april 2024 zal het contactmoment worden uitgebreid naar 2 uur. De contactmomenten verlopen positief. [minderjarige] lijkt het naar zijn zin te hebben en er lijkt geen weerstand te zijn. IPT ziet geen negatieve belasting door de man van [minderjarige] . In de gesprekken tussen de man en IPT belast de man [minderjarige] wel. De man ontvangt hiervoor psycho-educatie. [minderjarige] wil graag dat de bezoeken op zijn tempo plaatsvinden, en dat hij nog niet voor zich ziet onbegeleid contact te hebben met zijn vader. De visie vanuit de GI voor de zorgregeling is doorgaan met de regeling van twee uur per twee weken begeleid contact tussen [minderjarige] en de man. Een eventuele uitbreiding van de zorgregeling moet op tempo van de [minderjarige] gebeuren. De GI ziet voor zich dat er twee uur per week begeleid contact zal zijn.
4.2
Bij F9-formulier van 21 maart 2025 heeft mr. Nauta-Rijsdijk namens de vrouw het evaluatieverslag van 15 november 2024 van het Gezinsinterventie Team overgelegd. De vrouw stelt dat uit dit verslag blijkt dat de laatste omgang tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Tijdens dit omgangsmoment heeft de man zijn stem verheven omdat hij het niet fijn vond dat IPT meeschreef tijdens de omgang. Sinds dit contactmoment is er geen omgang meer geweest. [minderjarige] heeft tijdens een gesprek met IPT op 11 oktober 2024 aangegeven dat hij geen contact meer wilde met de man. Op 4 november 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden met [minderjarige] , de man, zijn vertrouwenspersoon en IPT. [minderjarige] heeft tijdens dit gesprek uitgesproken dat hij geen contact wil met zijn vader.
4.3
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. [minderjarige] bevindt zich al 6 jaar lang in een fors loyaliteitsconflict. Uit het overgelegde verslag van IPT maakt de man op dat er sprake is van contactgroei bij [minderjarige] en dat er innemend fysiek contact is (geweest) tussen de man en [minderjarige] . Uit het dossier van afgelopen jaar maakt de man op dat de wens tot contact met zijn vader bij [minderjarige] steeds wisselt. Dan weer geeft hij aan dat hij zijn vader niet wil zien, en op andere momenten geeft hij aan dat hij wel contact wil, maar dan korter. [minderjarige] worstelt met zijn wens tot contact met zijn vader. In maart van dit jaar heeft [minderjarige] nog aan de deur gestaan bij de man. Hieruit blijkt dat er toch nog een wens tot contact met zijn vader moet bestaan bij [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] om het contact tussen hem en zijn vader gestructureerder te maken. De man denkt dat hervatting van de zorgregeling op de dinsdag na school tot en met half 7, zoals die eerder is vastgelegd, in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] heeft een goede band met de vertrouwenspersoon van de man. Zij heeft aangegeven dat zij bereid is om de omgang tussen de man en [minderjarige] te begeleiden. De man verzoekt dan ook om zijn verzoek niet af te wijzen. Het zou voor [minderjarige] goed zijn dat vandaag wordt afgesproken dat er op dinsdag contact zal zijn tussen de man en [minderjarige] en dat iedereen het belang van contact tussen [minderjarige] en zijn vader richting hem uit kan stralen. De man spreekt de hoop uit dat er een hernieuwde samenwerking komt tussen de man en de GI.
4.4
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat uit de overgelegde verslagen blijkt dat er geen sprake is van een goede samenwerking tussen de man en de GI. Onder die omstandigheden is er ook geen basis voor begeleide omgang. Eerder is een voorlopige zorgregeling vastgelegd op basis waarvan er omgang tussen de man en [minderjarige] plaats zou vinden op een door de GI te bepalen wijze, frequentie en duur. Deze regeling kan nu vanwege het ontbreken van een goede samenwerking tussen de GI en de man niet meer worden uitgevoerd. [minderjarige] is het slachtoffer geworden van de situatie en van het feit dat de man zijn eigen aandeel in het geheel niet kan erkennen. [minderjarige] heeft nu aangegeven dat hij geen contact meer wil met zijn vader. De vrouw heeft [minderjarige] altijd gestimuleerd om naar zijn vader te gaan maar nu is het punt bereikt dat ze dat niet meer kan. Het klopt dat [minderjarige] begin dit jaar nog heeft aangebeld bij de man. [minderjarige] had [persoon 2] , de begeleidster van de man, bericht dat hij haar wilde zien. Het was niet zo dat [minderjarige] de man wilde zien. Wat de vrouw betreft moet het verzoek van de man omtrent de omgang worden afgewezen. Het is van belang dat [minderjarige] rust gaat ervaren omtrent het stuk contact met zijn vader. Mocht er in de toekomst bij hem ruimte ontstaan tot contact met zijn vader dan moet dit met behulp van professionele begeleiding gemonitord worden.
4.5
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat sinds het gesprek op 11 november 2024 er geen omgang meer is geweest tussen de man en [minderjarige] . De man komt af en toe nog wel bij [minderjarige] op de voetbal en dan is er heel even contact tussen hen. Dat vindt [minderjarige] prima. Afgelopen dinsdag heeft de GI nog een gesprek gehad met de man. Hij is ervan overtuigd dat [minderjarige] maar een klein zetje nodig heeft wat de omgang betreft. De GI vindt het echter niet gepast om een regeling af te dwingen als [minderjarige] dat niet wil. De GI verwacht zelfs dat [minderjarige] nog meer in de weerstand schiet als er een regeling wordt vastgelegd. Het is nodig dat de beslissing van [minderjarige] tot geen contact met zijn vader wordt gerespecteerd. De GI hoopt dat de man kan gaan inzien dat [minderjarige] het nodig heeft om te merken dat zijn vader omgang niet afdwingt totdat hij er zelf aan toe is. Wellicht dat als de druk bij [minderjarige] weggehaald wordt, er in de toekomst bij hem ruimte ontstaat tot contact met zijn vader.
4.6
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de Raad geen kennis heeft kunnen nemen van de processtukken. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling dan ook geen advies kunnen geven op de verzoeken van partijen omtrent de omgang. Na de mondelinge behandeling heeft de Raad op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, een schriftelijk advies uitgebracht. Uit het schriftelijk advies van 9 april 2025 blijkt dat de Raad van oordeel is dat het op dit moment niet mogelijk is om [minderjarige] te dwingen om contact te hebben met zijn vader. De Raad denkt dat het noodzakelijk is dat de GI de wens van [minderjarige] om geen contact te hebben met zijn vader, respecteert. Wel is het volgens de Raad van groot belang dat er gemonitord wat er in de toekomst wel aan mogelijkheden ligt voor een contact tussen [minderjarige] en zijn vader. Het is belangrijk dat de hulpverlening [minderjarige] blijft monitoren voor een contact met zijn vader, maar dat er wel rekening wordt gehouden met de draagkracht van [minderjarige] en het reflecterend vermogen van de man. De ondertoezichtstelling kan daartoe helpend zijn, maar eventueel opvolgend ook casusregie. Alleen het initiatief tot contact bij [minderjarige] leggen, zonder dit met enige regelmaat bespreekbaar te maken, lijkt de Raad niet in het belang van [minderjarige] .
4.7
Uit de brief van mr. Nauta-Rijsdijk van 15 april 2025 blijkt dat de vrouw instemt met het advies van de Raad ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en de man.
4.8
Uit de brief van mr. Sardjoe van 23 april 2025 blijkt dat de man niet kan instemmen met het advies van de Raad. De man stelt dat de Raad ten onrechte niet is ingegaan op de recente eigen initiatieven van [minderjarige] (iedere keer weer en door de jaren heen) om contact met zijn vader te zoeken. De Raad heeft in diens advies te weinig oog gehad voor de eigen verlangens van [minderjarige] om contact met zijn vader te hebben. De man handhaaft dan ook zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling.
Inzake C/02/428289 / FA RK 24-5110 (beëindiging gezamenlijk gezag)
4.9
Door en namens de vrouw wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem raakt tussen zijn ouders en wijziging van het gezag is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Uit de rapportage bij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 10 mei 2024 blijkt dat de man niet bereid is om zijn handtekening te zetten onder het begeleidingsplan van [hulpverlening] . Ook is er geen sprake van samenwerking tussen de man en de GI. De GI heeft de man ook een schriftelijke aanwijzing moeten geven. Er is geen sprake van communicatie tussen de ouders en hun verstoorde verstandhouding maakt dat gezamenlijke gezagsuitoefening feitelijk onmogelijk is. De hervatting van de omgang komt niet op gang en kan door de houding van de man niet worden uitgebreid. De GI heeft op 11 oktober 2024 aangegeven niet verder te komen rondom de omgang. Ook de onduidelijkheid rondom eventueel alcoholgebruik van de man speelt daarbij een rol. [minderjarige] lijdt onder de strijd die de man tegen de vrouw voert. De toestemming van de man voor noodzakelijke zaken zoals de aanvraag van een identiteitskaart wordt geweigerd. Daarnaast is de man niet bereid om toestemming te verlenen voor vakanties. Ook de toestemming van de man voor kortdurende bezoeken is heel moeilijk te verkrijgen. De vrouw wilde met [minderjarige] naar Euro Disney maar daar gaf de man zijn toestemming niet voor. Ook voor de door de vrouw voorgestelde zomervakantie 2025 heeft de man geen toestemming gegeven omdat hij heeft aangegeven ook met [minderjarige] op vakantie te willen. [minderjarige] was erg teleurgesteld dat de voorgenomen vakantie niet door kan gaan. Uit de stukken die de GI heeft overgelegd blijkt dat er veel problemen zijn in de samenwerking tussen de GI en de man. De man heeft ook niet willen tekenen voor het toewerken naar Parallel Solo Ouderschap. Er is 8 jaar lang door middel van inzet van hulpverlening van de Gezinsmanager, SCHIP-therapie, IPT en Parallel Solo Ouderschap geprobeerd het tij te keren, maar dat is niet gelukt. Wat de vrouw betreft is zij op een punt gekomen waarop zij niet op een goede manier gezamenlijk met de man het gezag over [minderjarige] kan uitoefenen. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd.
4.1
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het niet juist is dat de man niet aan het nemen van gezagsbeslissingen meewerkt. In tegenstelling tot wat de vrouw aanvoert heeft de man juist wel telkens zijn toestemming verleend. Het is eens voorgekomen dat de man wel zijn toestemming heeft verleend voor een vakantie van de vrouw, maar dat hij daarvoor een niet recent formulier had ondertekend. Hier is de man pas heel laat door de GI op gewezen. Het klopt dat er sprake is van een slechte communicatie tussen partijen, maar de GI heeft hier de afgelopen jaren dan ook geen enkele hulpverlening op ingezet. Dit had wel op haar weg gelegen. Het feit dat de man een klacht bij de GI heeft ingediend maakt niet dat hij niet meewerkt aan gezagsbeslissingen. Dat recht heeft hij. De vragen van de man rondom het traject van de inzet van Parallel Solo Ouderschap zijn onvoldoende beantwoord door de GI. Het is niet zo dat de man niet wilde meewerken aan dit traject maar hij krijgt van de GI onvoldoende informatie om hier een weloverwogen keuze over te maken. De man zet zich in voor hulpverlening bij Juvent ten aanzien van de omgang. De man vindt het jammer dat de GI zich kan vinden in het verzoek van de vrouw omtrent het gezag. Dit doet de samenwerking met de man geen goed. Het mag van de GI verwacht worden dat zij een neutralere positie inneemt ten aanzien van het gezag. De man verzoekt het verzoek van de vrouw omtrent het gezag af te wijzen.
4.11
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de GI vastloopt bij de doelen die binnen de ondertoezichtstelling moeten worden bereikt. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. Als de vrouw geen verzoek daartoe bij de rechtbank had ingediend dan had de GI een verzoek tot het beëindigen van het gezag ingediend. Als het gezamenlijk gezag in stand blijft dan moet de ondertoezichtstelling tot in den treure worden verlengd. Wat de GI betreft is alles geprobeerd om de samenwerking met de man te verbeteren, maar is dit niet gelukt. De GI werkt toe aan het maken van een borgingsplan en hoopt dat de ondertoezichtstelling op korte termijn kan worden afgerond.
4.12
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de Raad geen kennis heeft kunnen nemen van de processtukken. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling dan ook geen advies kunnen geven op het verzoek van de vrouw omtrent het gezag. In diens schriftelijk advies van 9 april 2025 merkt de Raad op dat uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard voldoende naar voren is gekomen dat de samenwerking tussen de GI en de man moeizaam verloopt. De man heeft onvoldoende de belangen van [minderjarige] in het oog. Er komt uiteindelijk wel toestemming van de man voor vakanties, maar dat gaat gepaard met veel gedoe en leidt tot spanningen bij [minderjarige] . Er is veel druk nodig om tot een toestemming te komen en dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] . Voor de Raad is het duidelijk dat [minderjarige] op dit moment klem en verloren raakt tussen zijn ouders. Het is niet in zijn belang als partijen gezamenlijk het gezag blijven voeren over hem. De Raad is van mening dat voor de toekomst de prioriteit moet worden gegeven aan het bezien van de (on)mogelijkheden voor een herstel in het contact tussen de man en [minderjarige] . Daarvoor komt wellicht meer ruimte als de druk vanuit het voeren van gezamenlijk gezag en de problemen die dat met zich meebrengt wegvalt. De Raad adviseert het verzoek van de vrouw omtrent de wijziging van het gezag toe te wijzen.
4.13
Uit de brief van mr. Nauta-Rijsdijk van 15 april 2025 blijkt dat de vrouw instemt met het advies van de Raad om het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag toe te wijzen.
4.14
Uit de brief van mr. Sardjoe van 23 april 2025 blijkt dat de man niet kan instemmen met het advies van de Raad ten aanzien van het verzoek van de vrouw omtrent het gezag. De Raad stelt ten onrechte dat de samenwerking met de GI moeizaam verloopt. De man heeft volledig meegewerkt aan de doelen, de hulpverleningstrajecten en de plannen van de GI rondom de omgang. Ook heeft de man telkens zijn toestemming verleend voor verzoeken vanuit de vrouw. De man heeft daar verschillende voorbeelden van gegeven. De Raad hanteert een onjuiste maatstaf ten aanzien van de wijziging van het gezag. Ook gaat de Raad volledig voorbij aan het feit dat de man doordat hij diverse malen zijn toestemming heeft verleend voor zaken, altijd heeft uitgestraald dat hij de beslissingen van de vrouw ondersteunt. De Raad miskent en onderschat het belang van gezamenlijk gezag volledig. Tot slot voert de man aan dat in de jurisprudentie al diverse keren is bepaald dat gezamenlijk gezag ook in stand kan worden gelaten indien er geen of nauwelijks communicatie is tussen partijen. De Raad hanteert de wettelijke criteria om aan het gezag te tornen onjuist. Tot slot voert de man aan dat als de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast, de ondertoezichtstelling doelloos zal worden.
De inhoudelijke beoordeling
Inzake C/02/404941 / FA RK 23-21 (wijziging zorgregeling)
4.15
De rechtbank oordeelt als volgt. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om omgang met zijn vader af te dwingen. [minderjarige] heeft zowel in gesprekken met de GI als in het gesprek met de kinderrechter duidelijk aangegeven dat hij op dit moment niet open staat voor omgang met zijn vader. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en ervaart veel onrust omtrent de omgang met zijn vader. De rechtbank vindt het belangrijk dat er voor [minderjarige] , mede gelet op zijn leeftijd, rust ontstaat en hij geen druk meer ervaart omtrent omgang met zijn vader. Op die manier kan er in de toekomst bij hem ruimte ontstaan voor contact met zijn vader. De rechtbank vindt het gelet op de situatie zoals die nu is ontstaan, op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om een omgangsregeling vast te leggen en zal het verzoek van de man daartoe dan ook afwijzen. Daarbij betrekt de rechtbank dat gedurende een lange periode met behulp van hulpverlening is getracht het contact te herstellen, maar dat dit niet is gelukt. Dit betekent echter niet dat de rechtbank van oordeel is dat er in het geheel geen omgang tussen de man en [minderjarige] moet zijn. De rechtbank vindt het belangrijk dat de GI binnen de ondertoezichtstelling de (on)mogelijkheden van omgang tussen de man en [minderjarige] blijft verkennen en dat hier ook zicht op blijft binnen eventuele vrijwillige hulpverlening mocht de ondertoezichtstelling op korte termijn beëindigd worden. Indien, zoals de man stelt, [minderjarige] zelf aangeeft contact te willen met de man kan dat in dit kader worden opgepakt en gestimuleerd.
Inzake C/02/428289 / FA RK 24-5110 (beëindiging gezamenlijk gezag)
4.16
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dan kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over het kind krijgt. In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.17
Het verzoek van de vrouw om haar alleen het gezag te geven zal worden toegewezen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat gezamenlijk gezag tussen de ouders niet in het belang van [minderjarige] is. De wet heeft als uitgangspunt dat ouders, ook na het einde van hun relatie, samen het gezag houden. De rechtbank vindt dat daarvan in dit geval moet worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat de verstandhouding en communicatie tussen de man en de vrouw zo slecht is dat er een onacceptabel risico is dat [minderjarige] erg klem komt te zitten tussen de ouders als zij samen het gezag behouden. Om samen het gezag te kunnen hebben, is het nodig dat de ouders samen beslissingen kunnen nemen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dat moet op een manier die [minderjarige] niet belast en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. Volgens de rechtbank is van een dergelijke samenwerking tussen de ouders geen sprake. Gebleken is dat de man diverse keren zijn toestemming voor beslissingen ten aanzien van [minderjarige] , waaronder de inschrijving van [minderjarige] op een school, niet dan wel te laat heeft verleend. Dit heeft zijn weerslag gehad op [minderjarige] en hij heeft daar last van. Het ziet er volgens de rechtbank niet naar uit dat de verstandhouding en communicatie tussen partijen binnen korte tijd zal verbeteren. De hulpverlening die de afgelopen jaren is ingezet heeft ook geen resultaat gehad. Ook de samenwerking tussen de man en de GI verloopt moeizaam waardoor de GI handelingsverlegen is geraakt. De rechtbank vindt het daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vrouw voortaan alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.18
De rechtbank zal de beslissing omtrent het gezag uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

5.De beslissing

De rechtbank:
Inzake C/02/404941 / FA RK 23-21 (wijziging zorgregeling)
5.1
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van 12 maart 2021, dat er geen zorgregeling geldt tussen de man en [minderjarige] ;
5.2
wijst het meer of anders verzochte af;
Inzake C/02/428289 / FA RK 24-5110 (beëindiging gezamenlijk gezag)
5.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.