Uit het rapport van de Raad van 7 februari 2025 blijkt dat de Raad van mening is dat er op dit moment geen basis is waarop partijen het gezag over [minderjarige] gezamenlijk kunnen uitvoeren. De Raad is van mening dat gezamenlijk gezag wel het uitgangspunt moet zijn. Hiervoor is het van belang dat partijen als ouders beslissingen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De Raad constateert echter dat hier geen sprake van is, aangezien partijen zelfstandig geen afspraken kunnen maken en snel in conflict komen. Bij gezamenlijk gezag in deze situatie kunnen geen goed afgewogen beslissingen gemaakt worden en komt het belang van [minderjarige] onder druk. Er is op dit moment onvoldoende zicht op of er met inzet van hulpverlening binnen afzienbare tijd verbetering mogelijk is. De hulpverlening is nog niet op gang gekomen en zal eerst nog een kans moeten krijgen. Gelet hierop adviseert de Raad de rechtbank om partijen te verwijzen naar een (nieuw) hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod en de inhoudelijke behandeling van het verzoek van de man aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. De Raad vindt een nieuwe verwijzing naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod passend omdat het vorige traject is vastgelopen na slechts één overleg waarbij de details rondom de vormgeving van de omgang tot discussie leidde. Hierbij moesten de ouders samen aan tafel tot overeenstemming komen terwijl zij daar nog niet aan toe bleken te zijn. De Raad komt daarom met een voorstel voor de omgang wat een kader kan bieden en adviseert de hulpverlening te starten met individuele gesprekken. Het vormgeven van de omgang door de ouders is tot nu toe niet gemakkelijk gebleken. De negatieve patronen en ervaringen hebben tot een contactbreuk tussen de vader en [minderjarige] geleid. De vrouw wil alleen begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] . Uit het onderzoek komt naar voren dat er tijdens de contacten tussen de man en [minderjarige] een goed en warm contact is en dat de man sensitief reageerde op de behoeften van [minderjarige] . Vivet ziet geen reden waarom de man geen onbegeleide omgang zou kunnen hebben. De Raad is van mening dat een goede band tussen [minderjarige] en zijn vader belangrijk is voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het belangrijk te kunnen gaan ervaren dat hij twee ouders heeft die van hem houden
en trots op hem zijn. Begeleide omgang zou, op termijn, bij [minderjarige] zorgen en vragen kunnen oproepen en daarbij zal het opbouwen van een band makkelijker en beter verlopen als de man ruimte krijgt tijdens de omgangsmomenten, bijvoorbeeld als zij samen activiteiten kunnen ondernemen. De Raad begrijpt de wens en de overwegingen van de vrouw om de omgang begeleid te laten plaatsvinden, gezien haar ervaringen, maar vindt begeleide omgang niet noodzakelijk voor de veiligheid van [minderjarige] en niet (meer) in het belang van [minderjarige] . De Raad is van mening dat de onveiligheid en zorgen weggenomen kunnen worden door de inzet van de hulpverlening onder stevige regie en met duidelijke afspraken. Dit kan de ouders helpen bij het vormgeven van een goede samenwerking en geeft beide ouders een steunpunt waar zij tijdig terecht kunnen als spanningen toch opnieuw dreigen op te lopen. Omdat [minderjarige] zijn vader al zo lang niet gezien heeft en de vrouw tijd nodig heeft om vertrouwen op te bouwen, adviseert de Raad om de omgang in kleine stapjes op te bouwen. Er is daarbij inzet van hulpverlening nodig voor de overdrachtsmomenten, voor het evalueren van de omgang en voor het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders. De Raad adviseert, voorafgaand aan een definitieve regeling, in stapjes toe te werken naar onbegeleide omgang waarbij om te beginnen het streven is dat [minderjarige] elke week één dag en elke twee weken een dag en een nacht bij zijn vader is. De regeling kan worden bijgesteld waar nodig als blijkt dat de omgang belastend is voor [minderjarige] en kan worden uitgebouwd met vakantie- en feestdagen
bij helfte verdeeld als er een positieve ontwikkeling is. De Raad stelt als concrete regeling voor:
• De eerste keer zal [minderjarige] op woensdag bij vader zijn van 15.00 tot 16.30 uur. De begeleider zal tijdens de omgang aanwezig blijven. De begeleider zorgt voor een terugkoppeling van het verloop aan moeder.
• De daaropvolgende drie weken zal [minderjarige] elke woensdag bij vader zijn van 15.00 tot 18.00 uur. De begeleider zal het eerste half uur aanwezig blijven en zorgen voor een terugkoppeling van het verloop aan moeder.
• De daaropvolgende vier weken zal [minderjarige] elke woensdag bij vader zijn van 15.00 tot 18.00 uur en daarnaast eens in de twee weken, dus twee keer in deze periode, ook op zondag van 15.00 uur tot 18.00 uur, waarbij er voor vader de ruimte is om met [minderjarige] een activiteit te ondernemen tijdens de omgang. De begeleiding tijdens de omgang vervalt in deze fase, maar halen en brengen door begeleider blijft in stand.
• De daaropvolgende acht weken zal [minderjarige] elke woensdag bij vader zijn van 15.00 uur tot 18.00 uur en elke twee weken op zondag van 11.00 uur tot 18.00 uur.
• De daaropvolgende acht weken zal [minderjarige] bij vader zijn op woensdag van 11.00 tot 18.00 en elke twee weken van zaterdag 15.00 tot zondag 18.00 uur.
-De omgang vindt plaats bij opa en oma vaderszijde thuis.
-De begeleider zal [minderjarige] gedurende de eerste zes maanden halen en weer terugbrengen bij moeder. Als halen/brengen vanuit een organisatie op een zondag niet mogelijk is, zal er gekeken moeten worden naar invulling van de omgang op een andere (doordeweekse) dag tot de begeleiding vervalt. Halen en brengen van [minderjarige] zal na zes maanden (en waar mogelijk eerder), uitgevoerd gaan worden door opa vaderszijde danwel vader of moeder, afhankelijk van het verloop het hulpverleningsproces in zijn geheel. Er zal aandacht moeten zijn voor goede afspraken over de overdrachtsmomenten zodat deze veilig en rustig verlopen alvorens overgegaan kan worden naar (onbegeleide) overdrachtsmomenten.
-Het is van belang dat ouders, ook na het stoppen van de begeleiding, nog enige tijd met hun vragen of zorgen terecht kunnen bij een hulpverlener/regievoerder. De Raad vraagt de rechtbank om deze voorlopige regeling vast te leggen in de beschikking zodat het UHA traject vanuit een basis kan worden weggezet en er meer ruimte bij ouders kan komen om hun vertrouwen op te bouwen en hun samenwerking te verbeteren.