ECLI:NL:RBZWB:2025:6523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/406624 / FA RK 23-834
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod en vaststelling van een voorlopige zorgregeling in een gezags- en omgangszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022. De man, vertegenwoordigd door mr. L. Verheuvel, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. E. Sijnesael, hebben een verzoek ingediend om een omgangsregeling en gezamenlijk gezag over de minderjarige vast te stellen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd over het verzoek en de rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van eerdere beschikkingen en rapportages van de Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een behoefte is aan een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod, omdat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen in het belang van hun kind. De rechtbank heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige wekelijks op woensdag contact hebben. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft ook een pro forma datum vastgesteld voor de indiening van de UHA-rapportage, die de voortgang van het hulpverleningstraject moet evalueren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/406624 / FA RK 23-834
datum uitspraak: 29 juli 2025
tussenbeschikking over gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. L. Verheuvel te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 26 april 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- het bericht van de Raad van 19 juli 2024;
- het rapport van de Raad van 7 februari 2025;
- het F9-formulier van mr. Sijnesael van 10 maart 2025;
- de brief van mr. Verheuvel van 10 maart 2025.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De volgende verzoeken liggen nog ter beoordeling aan de rechtbank voor:
De verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. tussen hem en [minderjarige] een omgangs-/zorgregeling vast te stellen inhoudende dat hij omgang/contact met hem heeft:
- gedurende één weekend in de veertien dagen van vrijdag 16:00 / na schooltijd tot zondag 19:00 uur, en daarnaast elke week op donderdag van 16:00 tot 19:00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een zorg-/omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
2) te bepalen dat hij samen met de vrouw met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
2.2.
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 27 december 2023. Hierbij heeft de rechtbank de beslissing over het gezag, de omgangsregeling en de kinderbijdrage aangehouden voor de duur van drie maanden, om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over:
  • het verloop en de resultaten van de al ingezette en de nog in te zetten hulpverlening;
  • het verloop van de omgangsregeling;
  • of partijen afspraken hebben kunnen maken over de kinderbijdrage en, zo ja, wat deze afspraken inhouden;
  • of partijen een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
Verder heeft de rechtbank partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland voor een (jeugd)hulptraject en aan het loket verzocht om uiterlijk 18 juni 2024 pro forma de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen.
2.3.
Bij beschikking van 26 april 2024 is bepaald dat de man met ingang van 1 december 2023 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, aan de vrouw, voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 95,= (vijfennegentig euro) per maand.
2.4.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de verzoeken van de man omtrent het gezag en de omgangsregeling worden aangehouden in afwachting van het verloop en de resultaten van de nog in te zetten hulpverlening en de UHA-rapportage van het loket over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject tot 18 juni 2024 pro forma.
2.5.
Uit het bericht van de Raad van 19 juli 2024 blijkt dat het UHA-traject tussen partijen niet is geslaagd. De Raad is verzocht onderzoek te doen naar en advies uit te brengen ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de omgang.
2.6.
Uit het rapport van de Raad van 7 februari 2025 blijkt dat de Raad van mening is dat er op dit moment geen basis is waarop partijen het gezag over [minderjarige] gezamenlijk kunnen uitvoeren. De Raad is van mening dat gezamenlijk gezag wel het uitgangspunt moet zijn. Hiervoor is het van belang dat partijen als ouders beslissingen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De Raad constateert echter dat hier geen sprake van is, aangezien partijen zelfstandig geen afspraken kunnen maken en snel in conflict komen. Bij gezamenlijk gezag in deze situatie kunnen geen goed afgewogen beslissingen gemaakt worden en komt het belang van [minderjarige] onder druk. Er is op dit moment onvoldoende zicht op of er met inzet van hulpverlening binnen afzienbare tijd verbetering mogelijk is. De hulpverlening is nog niet op gang gekomen en zal eerst nog een kans moeten krijgen. Gelet hierop adviseert de Raad de rechtbank om partijen te verwijzen naar een (nieuw) hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod en de inhoudelijke behandeling van het verzoek van de man aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. De Raad vindt een nieuwe verwijzing naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod passend omdat het vorige traject is vastgelopen na slechts één overleg waarbij de details rondom de vormgeving van de omgang tot discussie leidde. Hierbij moesten de ouders samen aan tafel tot overeenstemming komen terwijl zij daar nog niet aan toe bleken te zijn. De Raad komt daarom met een voorstel voor de omgang wat een kader kan bieden en adviseert de hulpverlening te starten met individuele gesprekken. Het vormgeven van de omgang door de ouders is tot nu toe niet gemakkelijk gebleken. De negatieve patronen en ervaringen hebben tot een contactbreuk tussen de vader en [minderjarige] geleid. De vrouw wil alleen begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] . Uit het onderzoek komt naar voren dat er tijdens de contacten tussen de man en [minderjarige] een goed en warm contact is en dat de man sensitief reageerde op de behoeften van [minderjarige] . Vivet ziet geen reden waarom de man geen onbegeleide omgang zou kunnen hebben. De Raad is van mening dat een goede band tussen [minderjarige] en zijn vader belangrijk is voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het belangrijk te kunnen gaan ervaren dat hij twee ouders heeft die van hem houden
en trots op hem zijn. Begeleide omgang zou, op termijn, bij [minderjarige] zorgen en vragen kunnen oproepen en daarbij zal het opbouwen van een band makkelijker en beter verlopen als de man ruimte krijgt tijdens de omgangsmomenten, bijvoorbeeld als zij samen activiteiten kunnen ondernemen. De Raad begrijpt de wens en de overwegingen van de vrouw om de omgang begeleid te laten plaatsvinden, gezien haar ervaringen, maar vindt begeleide omgang niet noodzakelijk voor de veiligheid van [minderjarige] en niet (meer) in het belang van [minderjarige] . De Raad is van mening dat de onveiligheid en zorgen weggenomen kunnen worden door de inzet van de hulpverlening onder stevige regie en met duidelijke afspraken. Dit kan de ouders helpen bij het vormgeven van een goede samenwerking en geeft beide ouders een steunpunt waar zij tijdig terecht kunnen als spanningen toch opnieuw dreigen op te lopen. Omdat [minderjarige] zijn vader al zo lang niet gezien heeft en de vrouw tijd nodig heeft om vertrouwen op te bouwen, adviseert de Raad om de omgang in kleine stapjes op te bouwen. Er is daarbij inzet van hulpverlening nodig voor de overdrachtsmomenten, voor het evalueren van de omgang en voor het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders. De Raad adviseert, voorafgaand aan een definitieve regeling, in stapjes toe te werken naar onbegeleide omgang waarbij om te beginnen het streven is dat [minderjarige] elke week één dag en elke twee weken een dag en een nacht bij zijn vader is. De regeling kan worden bijgesteld waar nodig als blijkt dat de omgang belastend is voor [minderjarige] en kan worden uitgebouwd met vakantie- en feestdagen
bij helfte verdeeld als er een positieve ontwikkeling is. De Raad stelt als concrete regeling voor:
• De eerste keer zal [minderjarige] op woensdag bij vader zijn van 15.00 tot 16.30 uur. De begeleider zal tijdens de omgang aanwezig blijven. De begeleider zorgt voor een terugkoppeling van het verloop aan moeder.
• De daaropvolgende drie weken zal [minderjarige] elke woensdag bij vader zijn van 15.00 tot 18.00 uur. De begeleider zal het eerste half uur aanwezig blijven en zorgen voor een terugkoppeling van het verloop aan moeder.
• De daaropvolgende vier weken zal [minderjarige] elke woensdag bij vader zijn van 15.00 tot 18.00 uur en daarnaast eens in de twee weken, dus twee keer in deze periode, ook op zondag van 15.00 uur tot 18.00 uur, waarbij er voor vader de ruimte is om met [minderjarige] een activiteit te ondernemen tijdens de omgang. De begeleiding tijdens de omgang vervalt in deze fase, maar halen en brengen door begeleider blijft in stand.
• De daaropvolgende acht weken zal [minderjarige] elke woensdag bij vader zijn van 15.00 uur tot 18.00 uur en elke twee weken op zondag van 11.00 uur tot 18.00 uur.
• De daaropvolgende acht weken zal [minderjarige] bij vader zijn op woensdag van 11.00 tot 18.00 en elke twee weken van zaterdag 15.00 tot zondag 18.00 uur.
-De omgang vindt plaats bij opa en oma vaderszijde thuis.
-De begeleider zal [minderjarige] gedurende de eerste zes maanden halen en weer terugbrengen bij moeder. Als halen/brengen vanuit een organisatie op een zondag niet mogelijk is, zal er gekeken moeten worden naar invulling van de omgang op een andere (doordeweekse) dag tot de begeleiding vervalt. Halen en brengen van [minderjarige] zal na zes maanden (en waar mogelijk eerder), uitgevoerd gaan worden door opa vaderszijde danwel vader of moeder, afhankelijk van het verloop het hulpverleningsproces in zijn geheel. Er zal aandacht moeten zijn voor goede afspraken over de overdrachtsmomenten zodat deze veilig en rustig verlopen alvorens overgegaan kan worden naar (onbegeleide) overdrachtsmomenten.
-Het is van belang dat ouders, ook na het stoppen van de begeleiding, nog enige tijd met hun vragen of zorgen terecht kunnen bij een hulpverlener/regievoerder. De Raad vraagt de rechtbank om deze voorlopige regeling vast te leggen in de beschikking zodat het UHA traject vanuit een basis kan worden weggezet en er meer ruimte bij ouders kan komen om hun vertrouwen op te bouwen en hun samenwerking te verbeteren.
2.7.
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De vrouw heeft zorgen over de omgang tussen de man en [minderjarige] . Ze vindt het te snel om nu al toe te werken naar onbegeleide omgang. Ook maakt ze zich zorgen over de communicatie tussen haar en de man. Het zou goed zijn als [persoon 1] of [persoon 2] betrokken zou raken. De vrouw vraagt zich af of de man zich echt gaat inzetten voor een nieuw hulpverleningstraject. De vrouw heeft grote zorgen over het feit dat de man een nieuwe partner in Syrië heeft en dan voor maanden naar Syrië vertrekt. Hij werkt 6 dagen per week en de zorg voor [minderjarige] komt dan veel bij opa en oma vaderszijde te liggen. De vrouw is niet tegen omgang tussen [minderjarige] en opa en oma maar vindt wel dat de man zelf beschikbaar moet zijn voor [minderjarige] als er een regeling wordt vastgelegd. De vrouw vraagt zich af hoe de man de omgang met [minderjarige] gaat vormgeven als hij een aantal maanden in Syrië is. De vrouw begrijpt wel waarom het zo lang duurt voor er verdere stappen omtrent de omgang worden gezet. [persoon 1] heeft aangegeven niets te kunnen betekenen omdat het voor hen niet haalbaar is om voor een uurtje omgang vanuit Brabant af te reizen. De hulpverleenster vanuit Kind in Scheiding Zeeland gaf toen aan dat de zaak opnieuw bij de rechtbank moet worden voorgelegd. De vrouw snapt niet waarom de man in de tussentijd niet wil videobellen met [minderjarige] . Zij ziet het niet zitten om samen met de man in één ruimte te zitten. Ze heeft dit vorig jaar met behulp van haar familie geprobeerd maar dat is niet gelukt. Als er een dag moet worden afgesproken waarom omgang tussen de man en [minderjarige] kan starten dan kan dat wat de vrouw betreft op de woensdag. De vrouw staat open voor een nieuwe verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod.
2.8.
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Het klopt dat de man in Syrië is getrouwd. Hij wilde rondom zijn bruiloft 2 maanden in Syrië verblijven maar hij moest na 14 dagen alweer terug naar Nederland vanwege de gezondheidstoestand van zijn vader. De man begrijpt niet waarom het zo lang duurt voordat de omgang met [minderjarige] tot stand komt. Partijen hebben lang moeten wachten op het onderzoek van de Raad en sinds het onderzoek van de Raad is afgerond zijn er ook alweer maanden verstreken. De man begrijpt het advies van de Raad omtrent de opbouw van de omgang wel en hij wil hier snel mee beginnen. Wat de man betreft is de woensdag voorlopig een goede dag voor de omgang. De man hoopt dat de rechtbank snel kan beslissen op het verzoek over de omgang en dat de omgang tussen hem en [minderjarige] snel kan starten. Ook de man is bereid om een nieuw hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod aan te gaan en hoopt dat dit nieuwe traject snel kan starten.
2.9.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het jammer is dat er zoveel tijd is verstreken tussen het advies van de Raad en de mondelinge behandeling. De Raad adviseert partijen opnieuw te verwijzen naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod en een voorlopige zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te leggen conform het voorstel uit het rapport van de Raad van 7 februari 2025. De Raad hoopt dat de hulpverlening binnen het Uniform Hulpaanbod zo snel mogelijk kan starten met de begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] . Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat deze omgang zo snel mogelijk start. Het alternatief van de vrouw om contact via videobellen tussen de man en [minderjarige] op te starten acht de Raad niet in het belang van [minderjarige] . Gelet op zijn jonge leeftijd is het van belang dat er fysiek contact tussen hem en zijn vader wordt opgestart.
Verwijzing Uniform Hulpaanbod
2.10.
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig(e) kind(eren) een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 28 juli 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
2.11.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
2.12.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte systeemgerichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
2.13.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
2.14.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het (de) kind(eren).
2.15.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
2.16.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
2.17.
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
2.18.
De ouders zijn geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
2.19.
Omdat ouders en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op de voorliggende verzoeken, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van negen maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige omgangsregeling
2.20.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat er zo snel mogelijk omgang tussen de man en [minderjarige] wordt opgestart. De rechtbank zal dan ook een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vaststellen conform het advies van de Raad die inhoudt dat er iedere woensdag contact zal plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] op de wijze zoals hiervoor in r.o. 2.6. van deze beschikking uiteen is gezet en die aansluit bij het advies van de Raad daartoe. Het is aan de hulpverlening die binnen het Uniform Hulpaanbod wordt ingezet om te bepalen wanneer en onder welke condities voorgaande voorlopige omgangsregeling kan worden opgestart.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022
voorlopigrecht hebben op omgang met elkaar eenmaal per week op woensdag van 15:00 uur tot 18:00 uur op de wijze en onder de voorwaarden zoals uiteengezet in r.o. 2.6. van deze beschikking;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige(n) verwijzen naar de zorgaanbieder;
3.4.
verzoekt het loket om uiterlijk op
28 april 2026 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
3.5.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad;
3.6.
verzoekt de raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
3.7.
verzoekt de raad, regio Zeeland, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek dan wel interventie in te stellen en nader te adviseren over de voorliggende verzoeken;
3.8.
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
3.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.