ECLI:NL:RBZWB:2025:6528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/435713 / KG ZA 25-248
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in internationale kinderontvoeringszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw, die gericht waren op de terugkeer van haar minderjarige kind vanuit België naar Nederland. De vrouw had in kort geding gevorderd dat de man, de vader van het kind, zou voldoen aan een zorgregeling en het kind binnen 24 uur naar Nederland zou terugbrengen. De man verweerde zich en stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, aangezien de vordering in essentie gericht was op teruggeleiding van het kind, wat onder de Belgische rechter valt volgens het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2025 werd de bevoegdheid van de Nederlandse rechter besproken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de vrouw, hoewel niet expliciet gericht op teruggeleiding, feitelijk wel daarop neerkwam. Aangezien het kind zich sinds mei 2025 in België bevond, kon de zaak niet door de Nederlandse rechter worden behandeld. De voorzieningenrechter verklaarde zich daarom onbevoegd en wees de vorderingen af.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/435713 / KG ZA 25-248
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. F.C. Hoogeveen te Middelburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- het bericht van mr. Hoogeveen van 18 juni 2025 met bijlagen;
- het bericht van mr. De Houck van 19 juni 2025 met bijlage;
- het bericht van mr. De Houck van 25 juni 2025 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 26 juni 2025 met bijlagen;
- het bericht van mr. Hoogeveen van 26 juni 2025 met bijlage;
- de mondelinge behandeling op 27 juni 2025;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 juni 2025;
- het bericht van mr. Hoogeveen van 23 juli 2025;
- het bericht van mr. De Houck van 1 augustus 2025 met bijlage;
- de mondelinge behandeling van 22 augustus 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordiger namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, hierna: [minderjarige].
2.2.
De man heeft de [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.3.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.

3.De vorderingen

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om over te gaan tot nakoming van de zorgregeling zoals in de dagvaarding geschetst en [minderjarige] binnen 24 uur na de te wijzen uitspraak naar zijn hoofdverblijf bij de vrouw moet hebben teruggebracht alwaar hij dan ook zijn schoolgang op de [school] in [woonplaats 1] dient te hervatten, althans een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling vast te stellen;
Zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van
een dag dat zij in gebreke blijft en met onherroepelijke machtiging aan de
vrouw om het ten deze te wijzen vonnis ten uitvoer te leggen met behulp
van de sterke arm, nadat de man, nadat 24 uur na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen;
II. met veroordeling van de man in de proceskosten, inclusief nasalaris; met
bepaling dat over de proceskosten de wettelijke vertragingsrente verschuldigd zal zijn indien deze kosten niet binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en verzoekt deze af te wijzen.
In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. de minderjarige voorlopig, in afwachting van de bodemprocedure tussen partijen,
aan de man toe te vertrouwen waarbij de voorlopige verblijfplaats van de
minderjarige bij de man zal zijn.
II. een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige om het weekend van vrijdag 20:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vrouw verblijft waarbij partijen allebei naar het midden ([locatie]) rijden en de overdracht daar op bovengenoemde tijdstippen zal plaatsvinden.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De voorzieningenrechter verwijst naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 juni 2025. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter partijen de vraag voorgehouden of de Nederlandse rechter gelet op de aard van de vorderingen van de vrouw wel bevoegd is om onderhavige zaak te behandelen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 4 augustus 2025 en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
4.2.
Bij brief van 23 juli 2025 heeft mr. Hoogeveen de rechtbank bericht dat de man zich op het standpunt stelt dat de rechtbank niet bevoegd is om de zaak inhoudelijk te behandelen.
4.3.
Bij brief van 1 augustus 2025 heeft mr. De Houck de rechtbank bericht dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat haar vordering niet moet worden gelezen als een verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige] maar dat de vordering van de vrouw ziet op nakoming van de zorgregeling zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter wel bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen in België hebben samengewoond en dat de vrouw in 2022 met [minderjarige] in Nederland is gaan wonen. Partijen zijn toen mondeling een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] overeengekomen. In strijd met deze afspraken heeft de man [minderjarige] niet teruggebracht naar Nederland, maar is hij met [minderjarige], zonder toestemming van de vrouw, in België gebleven.
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van de man betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De zaak heeft alle kenmerken van een internationale kinderontvoeringszaak, doordat een gezaghebbende ouder zonder toestemming van de andere ouder het kind in het buitenland achterhoudt. Ook al vordert de vrouw niet expliciet de teruggeleiding van [minderjarige], de vordering is in essentie wel op teruggeleiding gericht, omdat toewijzing van de vordering tot nakoming van de zorgregeling tot gevolg zal hebben dat [minderjarige] teruggebracht dient te worden naar de vrouw in [woonplaats 1], Nederland. Op grond van de zorgregeling waarvan de vrouw nakoming vordert neemt de vrouw het grootste deel van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] voor haar rekening en zou [minderjarige] in Nederland naar school gaan. Deze zorgregeling is feitelijk niet uitvoerbaar vanuit België. Nu de vordering van de vrouw in essentie gericht is op terugkeer van [minderjarige] vanuit België naar Nederland en ook België partij is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980, kan deze vordering niet bij de Nederlandse rechter, maar slechts bij de Belgische rechter worden ingediend, omdat [minderjarige] zich sinds mei 2025 daar bevindt. In een dergelijk geval kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet aan de regels van Brussel II-ter worden ontleend ((vgl. Hof Amsterdam 15 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3215 en Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834).
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd zal verklaren van de vorderingen van de vrouw in conventie, en dus die van de man in reconventie, kennis te nemen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vorderingen kennis te nemen.
Dit vonnis is mondeling gewezen en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025 door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. Swint als griffier en op schrift gesteld op 1 september 2025.