In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de toevertrouwing van minderjarigen aan de man. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde de afgifte van de minderjarigen aan haar, terwijl de man, gedaagde in conventie, in reconventie vroeg om de minderjarigen voorlopig aan hem toe te vertrouwen. De procedure vond plaats met gesloten deuren, waarbij de belangen van de minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2025 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig om advies te geven.
De vrouw voerde aan dat de minderjarigen al vanaf hun geboorte bij haar wonen en dat de man hen zonder toestemming heeft meegenomen. Ze maakte zich zorgen over de schoolgang van de kinderen en de negatieve invloed van de man op hen. De man daarentegen voerde aan dat de kinderen niet terug wilden naar de vrouw en dat hij hen had opgehaald vanwege zorgen over hun welzijn bij de vrouw. De Raad voor de Kinderbescherming uitte ernstige zorgen over de situatie en adviseerde om de minderjarigen voorlopig bij de man te laten verblijven.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarigen was om de situatie te bevriezen en hen voorlopig bij de man te laten verblijven, in afwachting van verder onderzoek door de Raad. De vordering van de vrouw werd afgewezen, terwijl de vordering van de man in reconventie werd toegewezen. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van een spoedig onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel en de verdere zorg voor de minderjarigen.