ECLI:NL:RBZWB:2025:6530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/438547 / KG ZA 25-410
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van minderjarigen aan de man in kort geding met afwijzing van de vordering van de vrouw tot afgifte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de toevertrouwing van minderjarigen aan de man. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde de afgifte van de minderjarigen aan haar, terwijl de man, gedaagde in conventie, in reconventie vroeg om de minderjarigen voorlopig aan hem toe te vertrouwen. De procedure vond plaats met gesloten deuren, waarbij de belangen van de minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2025 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig om advies te geven.

De vrouw voerde aan dat de minderjarigen al vanaf hun geboorte bij haar wonen en dat de man hen zonder toestemming heeft meegenomen. Ze maakte zich zorgen over de schoolgang van de kinderen en de negatieve invloed van de man op hen. De man daarentegen voerde aan dat de kinderen niet terug wilden naar de vrouw en dat hij hen had opgehaald vanwege zorgen over hun welzijn bij de vrouw. De Raad voor de Kinderbescherming uitte ernstige zorgen over de situatie en adviseerde om de minderjarigen voorlopig bij de man te laten verblijven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarigen was om de situatie te bevriezen en hen voorlopig bij de man te laten verblijven, in afwachting van verder onderzoek door de Raad. De vordering van de vrouw werd afgewezen, terwijl de vordering van de man in reconventie werd toegewezen. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van een spoedig onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel en de verdere zorg voor de minderjarigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/438547 / KG ZA 25-410
uitwerking verkort vonnis in kort geding van 1 september 2025
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. M. de Houck te Terneuzen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte wijziging van eis, binnengekomen bij de griffie op 21 augustus 2025;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 29 augustus 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. En de vrouw, bijgestaan door mr. Klootwijk, een kantoorgenote van mr. Segeren-Krijnen. Daarnaast is verschenen de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.5.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 1 september 2025 een verkort vonnis gegeven. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] , hierna: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , hierna: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats 2] , hierna: [minderjarige 3] .
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.4.
De vrouw heeft de Turkse nationaliteit, de man en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De vorderingen in conventie en reconventie en de beoordeling

3.1.
De vrouw vordert, na wijziging, in conventie bij vonnis in kort geding, om bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad uitvoerbaar bij voorraad de man te veroordelen om de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan de vrouw af te geven en terug te brengen naar het adres van de vrouw, met veroordeling van de man tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man niet aan de veroordeling voldoet en met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen hebben tot anderhalf jaar geleden een relatie met elkaar gehad. De kinderen hebben vanaf hun geboorte hun hoofdverblijf bij de vrouw gehad en staan al vanaf hun geboorte op haar adres ingeschreven. Ook gaan ze in de buurt van de woonplaats van de vrouw naar school. Na het verbreken van hun relatie hebben partijen geen concrete afspraken gemaakt over de zorgregeling en zijn zij geen structurele zorgregeling overeengekomen. De kinderen gingen in de periode na het verbreken van de relatie regelmatig een weekend naar hun vader. Tussen [minderjarige 1] en de man is op dit moment geen enkel contact. Begin dit jaar is er 4 maanden geen contact tussen de man en de kinderen geweest. Eind juni 2025 heeft de man [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zonder toestemming van de vrouw meegenomen naar zijn huis. Tijdens het ophalen van de kinderen heeft de man de vrouw in haar gezicht geslagen. De vrouw heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. De man heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij zich gehouden zonder toestemming van de vrouw en ze zijn een periode ook niet naar school geweest. Op 10 augustus jl. heeft de man [minderjarige 2] teruggebracht naar de vrouw maar [minderjarige 3] niet. De vrouw maakt zich zorgen over de schoolgang van [minderjarige 3] . Zij zou op 18 augustus moeten starten op de middelbare school. Op 13 augustus jl. heeft de man [minderjarige 2] tijdens het buiten spelen opnieuw opgehaald en daarna niet meer naar de vrouw teruggebracht. De vrouw is geblokkeerd op de telefoon van [minderjarige 2] dus zij kan geen contact meer met hem krijgen, terwijl hij de vrouw eerder heeft laten weten dat hij naar zijn moeder terug wil gaan. Het contact dat de vrouw met [minderjarige 3] heeft is heel afstandelijk. De vrouw vindt het niet in het belang van de kinderen dat zij bij de man verblijven. Ze wonen al jaren bij de vrouw en zijn het daar gewend. Ook moeten zij snel weer starten op hun oude school. Nu de kinderen bij de man verblijven komen ze vaak te laat op school. De vrouw heeft naar aanleiding van het schoolverzuim van de kinderen van Veilig Thuis een doorverwijzing gekregen naar Centrum voor Jeugd en Gezin. De kinderen zitten klem tussen de ouders en bevinden zich in een loyaliteitsconflict. De vrouw is bang dat de kinderen bij de man thuis negatief worden beïnvloed. Het is in hun belang dat ze zo snel mogelijk weer bij de vrouw terugkeren. De vrouw vordert dan ook afgifte van de kinderen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
voorlopig, in afwachting van de bodemprocedure tussen partijen, aan
de man toe te vertrouwen waarbij de voorlopige verblijfplaats van de minderjarigen
bij de man zal zijn;
II. een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen om het
weekend van vrijdag 20:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vrouw verblijven,
althans een andere door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen regeling vast te
stellen.
Subsidiairen indien het verzoek van de vrouw wel wordt toegewezen:
III. een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen om het
weekend van vrijdag 20:00 uur tot zondag 20:00 uur bij de man verblijven, althans
een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling vast te stellen.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer en vorderingen voert de man het volgende aan.
Na het uiteengaan van partijen heeft de man de kinderen regelmatig gezien, tot Kerst 2024. Vanaf dat moment mocht de man de kinderen van de vrouw niet meer zien vanwege zijn nieuwe partner. De man heeft aan het begin van de zomer veel verontrustende berichten ontvangen van de kinderen. Zo heeft [minderjarige 3] verteld dat de vrouw haar meermaals te kennen gegeven heeft dat ze had gewild dat zij nooit geboren was. Ook zou er sprake zijn van fysieke mishandeling door de vrouw. [minderjarige 3] heeft de man verteld dat ze meermaals tegen haar hoofd is gestampt en daardoor ook tegen een muur terecht is gekomen. Ook worden er verhalen verteld aan de man dat de vrouw geld zou aftroggelen bij verschillende mannen en dat [minderjarige 3] en haar vriendin daar medewerking aan moeten verlenen. De kinderen vertellen allebei ook dat zij meermaals midden in de nacht alleen worden gelaten door de vrouw. Ook is er geregeld geen geld voor eten in huis en hebben de kinderen honger. Hierdoor gingen ze ook niet naar school. Beide kinderen waren het afgelopen schooljaar veelvuldig afwezig. Hiervan is een melding gemaakt bij Veilig Thuis. Voor [minderjarige 2] is ook de leerplichtambtenaar ingeschakeld. Vanwege alle zorgen heeft de man besloten om de kinderen bij de vrouw op te halen en bij zich te houden. De man betwist dat hij hierbij de vrouw in het gezicht heeft geslagen. De kinderen geven aan de man aan dat ze niet terug willen naar de vrouw. De zomervakantie was aangebroken dus de kinderen hoefden ook niet naar school. Het bevreemdt de man dat de vrouw vervolgens wekenlang niets van zich heeft laten horen. Pas na ruim een maand ontving de man een brief van de advocaat van de vrouw. De man houdt contact tussen de vrouw en de kinderen niet tegen. De kinderen hebben hier vaak zelf geen behoefte aan. Er is momenteel wel contact tussen de vrouw en de kinderen maar in dit contact laat de vrouw zich vaak negatief uit over de man en zijn partner en betrekt de kinderen in de strijd met de man. Partijen hebben inderdaad een turbulente relatie achter de rug waarin zij over en weer fysiek zijn geweest. De man vindt het opmerkelijk dat de vrouw nu ineens aangifte tegen de man doet van situaties van jaren terug. Op 8 augustus jl. gaf [minderjarige 2] aan dat hij toch weer terug naar de vrouw wilde. De man heeft hem toen teruggebracht maar al na een paar dagen berichtte [minderjarige 2] de man dat hij weer wilde worden opgehaald. Allebei de kinderen willen niet meer terug naar de vrouw maar willen bij de man blijven en in [woonplaats 2] naar school gaan. De man heeft geïnformeerd bij de middelbare school in [woonplaats 2] en hem is verteld dat de kinderen, mochten ze tijdelijk bij de man mogen verblijven, op tijdelijke basis kunnen starten op school. De man vindt het niet in het belang van de kinderen dat zij terug moeten naar de vrouw. Om die reden vordert hij voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan hem.
3.5.
[minderjarige 2] heeft in zijn gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij liever bij zijn vader wil blijven wonen en niet meer terug wil naar zijn moeder. Zijn moeder wordt snel boos en ook mag [minderjarige 2] veel dingen niet van zijn moeder. Ook krijgt hij vaak straf om niets. [minderjarige 2] vindt het fijn bij zijn vader en hij kan zijn vader helpen bij zijn werk in het kickboxen en beveiliging.
3.6.
[minderjarige 3] heeft in haar gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij het fijner vindt nu ze bij haar vader woont omdat ze met hem een betere band heeft dan met haar moeder. Bij haar moeder thuis werd ze door haar moeder geslagen, getrapt en met haar hoofd tegen de muur geduwd. Ook is [minderjarige 3] door haar moeder uitgescholden en geslagen. Toen [minderjarige 3] dit aan haar vader vertelde heeft haar vader [minderjarige 3] en haar broertje bij de moeder weggehaald. Haar ouders kunnen niet met elkaar praten. [minderjarige 3] vindt het fijn dat ze nu bij haar vader woont. Ze wil niet meer terug naar haar moeder. Ook wil ze in de woonplaats van haar vader naar school. [minderjarige 3] zou in de weekenden en de vakanties haar moeder wel willen zien maar alleen als haar moeder niet meer boos en agressief tegen haar doet.
3.7.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
3.8.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast. De vordering van de vrouw strekt tot afgifte van de minderjarigen en deze vordering leent zich, gelet op de aard van de vordering, voor een behandeling in kort geding.
3.9.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat hij zich ernstige zorgen maakt over de uitspraken van [minderjarige 3] over de vermeende mishandelingen in de situatie bij de vrouw en over het feit dat partijen zo van visie verschillen over hetgeen is gebeurd. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling voert de Raad aan dat hij van mening is dat, gelet op de uitspraken die [minderjarige 3] gedaan heeft, de situatie moet blijven zoals deze nu is. Het is voor nu van belang dat de minderjarigen voorlopig bij de man verblijven. De Raad heeft geen zicht op wat er precies is gebeurd maar gelet op het feit dat de minderjarigen nu bij de man verblijven lijkt de acute situatie te zijn weggevallen. De Raad vindt het nodig om een onderzoek te verrichten naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel om te onderzoeken of een ondertoezichtstelling van de minderjarigen nodig en passend is. Het is van belang dat dit onderzoek met spoed wordt opgestart. De Raad verwacht dat dit onderzoek zo’n vier weken zal duren. De Raad zal in dit onderzoek ook onderzoeken waar de uitspraken van [minderjarige 3] over het vermeende huiselijk geweld in de situatie bij de vrouw thuis vandaan komt en hierop de NICHD-methode toepassen. De Raad zal intern moeten bekijken welke locatie van de Raad, Middelburg of Breda, het onderzoek zal gaan opstarten. Gedurende het onderzoek kan de Raad, als daar aanleiding toe is, een verzoek doen tot het treffen van een spoedmaatregel. Binnen het onderzoek zal de Raad ook onderzoek doen naar de vraag waar de minderjarigen het beste verder kunnen opgroeien. Indien een bodemprocedure wordt opgestart kan het onderzoek daarin worden meegenomen.
3.10.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de situatie tussen partijen en de zorgelijke uitspraken die [minderjarige 3] heeft gedaan, het in het belang van de minderjarigen is dat de situatie wordt bevroren en de minderjarigen voorlopig bij de man verblijven. De voorzieningenrechter volgt daarin het advies van de Raad. Met de Raad is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op dit moment nog teveel onduidelijkheid is over de uitspraken van de minderjarigen over hetgeen zou zijn gebeurd in de thuissituatie bij de vrouw om te bepalen dat de minderjarigen nu al terug moeten naar de vrouw. Het is van belang dat de minderjarigen verder tot rust kunnen komen in de situatie bij de man en dat verder wordt onderzocht wat nodig is voor de minderjarigen. De Raad heeft tijdens de zitting verklaard met spoed een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel op te starten en dat dit onderzoek zo’n 4 weken in beslag zal nemen. De Raad heeft aangeboden in het onderzoek ook de NICHD-methode toe te passen zodat mogelijk kan worden verklaard waar de zorgelijke uitspraken van [minderjarige 3] vandaan komen. De voorzieningenrechter verwacht dat de ouders zullen meewerken aan het onderzoek van de Raad en ook zullen handelen naar gelang de uitkomst van dat onderzoek. Mocht uit het onderzoek van de Raad volgen dat de situatie bij de vrouw thuis voldoende veilig is voor de minderjarigen dan verwacht de voorzieningenrechter dat de minderjarigen terug naar de vrouw zullen keren en de man daaraan mee zal werken. De voorzieningenrechter vindt het van belang dat de minderjarigen in de tussenliggende periode naar hun huidige school in Etten-Leur blijven gaan. De man heeft verklaard dat hij er de afgelopen periode voor heeft gezorgd dat de minderjarigen naar school gingen in Etten-Leur. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat de man ook de komende periode ervoor zal zorgen dat de minderjarigen naar school gaan. De voorzieningenrechter verwacht dat één van partijen binnen nu en twee weken een bodemprocedure zal starten zodat het onderzoek van de Raad, waaronder eventueel ook onderzoek naar waar het hoofdverblijf van de minderjarigen zou moeten zijn, in die bodemprocedure kan worden ingebracht.
3.11.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering van de man in reconventie toewijzen en de minderjarigen voorlopig toevertrouwen aan de man. Het meer of anders gevorderde in conventie en in reconventie zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
4.1.
wijst de vorderingen van de vrouw af;
in reconventie
4.2.
vertrouwt de minderjarigen [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats 2] , voorlopig – totdat in rechte anders zal zijn beslist of partijen gezamenlijk anders beslissen - toe aan de man;
4.3.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2025 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, en schriftelijk uitgewerkt op 15 september 2025.