ECLI:NL:RBZWB:2025:6532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/367786 / FA RK 20-210
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over omgang en verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2025 een tussenbeschikking gegeven in een familiezakenprocedure betreffende de omgang tussen een man en zijn minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, woont op een geheim adres, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Czarnota, in Oosterhout woont. De minderjarige is geboren in 2018 en de Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd over het verzoek van de man. De rechtbank heeft eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar de man verzoekt nu om een definitieve regeling. Tijdens de zitting op 11 september 2025 is gebleken dat de instantie SDW, die de omgangsbegeleiding verzorgde, zonder opgaaf van redenen is gestopt met deze begeleiding. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid en onvrede bij beide partijen. De vrouw heeft een klacht ingediend tegen SDW en verzoekt om aanhouding van de zitting, terwijl de man bezwaar maakt tegen deze aanhouding. Uiteindelijk hebben beide partijen ingestemd met een verwijzing naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod. De rechtbank heeft besloten dat ouders en kind voor hulpverlening worden verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verzoekt om rapportages over het verloop van het hulpverleningstraject.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/367786 / FA RK 20-210
datum uitspraak: 30 september 2025
tussenbeschikking over omgang
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende op een geheim adres,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg in Roosendaal,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Czarnota in Oosterhout,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de zitting op 5 april 2024;
- de brief van mr. Czarnota van 28 augustus 2025, met bijlagen;
- de brief van mr. Kranenburg van 2 september 2025, met bijlagen;
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 11 september 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 juli 2022 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgelegd die inhoudt dat tussen de man en [minderjarige] één begeleid omgangsmoment per twee maanden zal plaatsvinden onder begeleiding van een professionele organisatie, waarbij hulpverlening in overleg met ouders bepaalt waar en wanneer deze begeleide omgang zal plaatsvinden. Na een jaar kan geëvalueerd worden met ouders hoe de omgang is verlopen en of de omgang al dan niet moet worden aangepast en zo ja, hoe. De beslissing op het verzoek omtrent een definitieve omgangsregeling is aangehouden.
2.3
Uit het proces-verbaal van de zitting van 5 april 2024 blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw contact opneemt met SDW met het verzoek of deze instantie de omgang tussen de man en [minderjarige] (voor een langere periode) kan begeleiden. Vooralsnog is daarbij de insteek – gelet op de problematiek van zowel de man als [minderjarige] – dat zes keer per jaar (iedere twee maanden) een omgangsmoment plaatsvindt.
2.4
Bij brief van 28 augustus 2025 heeft mr. Czarnota de rechtbank bericht dat SDW zonder opgaaf van redenen is gestopt met het begeleiden van de omgang tussen de man en [minderjarige] . Bij haar brief heeft mr. Czarnota een e-mail van SDW aan de vrouw van 16 april 2025 overgelegd waaruit blijkt dat in overleg met de betrokken jeugdprofessional is besloten het omgangstraject te beëindigen omdat SDW van mening is dat zij niet meer de juiste zorgaanbieder is. De vrouw heeft tegen deze beslissing een klacht ingediend en op 15 september a.s. zal een hoorzitting plaatsvinden naar aanleiding van deze klacht. De vrouw hoopt dat de omgangsbegeleiding op korte termijn weer van start zal gaan. Om deze redenen vindt de vrouw het niet zinvol om de zitting op 11 september 2025 door te laten gaan en verzoekt zij deze aan te houden.
2.5
Bij brief van 2 september 2025 heeft mr. Kranenburg de rechtbank bericht dat de man bezwaar maakt tegen een aanhouding van de zitting van 11 september 2025. Ook de man is het niet eens met de beperkte informatieverstrekking vanuit SDW en met het besluit de omgangsbegeleiding per direct te stoppen. De man wenst dat een onafhankelijke instantie wordt belast met de omgangsbegeleiding van [minderjarige] . De man wil tijdens de zitting de vastlegging van een (nieuwe) informatieregeling verzoeken.
2.6
De zitting van 11 september is doorgegaan. Door en namens de man wordt tijdens de zitting aangegeven dat de man door de vrouw niet goed op de hoogte wordt gehouden omtrent het traject bij SDW. Ook is hem niet duidelijk waarom SDW van het ene op het andere moment heeft besloten de omgangsbegeleiding stop te zetten. De man wil heel graag dat de omgang met [minderjarige] weer doorgaat. Dat gaat met vrijwillige hulpverlening niet lukken. Eerder is een traject van omgangsbegeleiding dat bij de Gezinsmanager liep ook al beëindigd en nu herhaalt deze situatie zich. De vrouw heeft van de rechtbank de opdracht gekregen om de regie te voeren en contact met SDW op te nemen over de omgangsbegeleiding en er vindt van alles plaats achter de rug van de man om. Tussen partijen onderling is ook geen enkel contact. De man staat om die reden open voor een verwijzing naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod zodat de omgang met begeleiding op korte termijn weer kan starten. De man heeft ook baat bij vaststelling van een nieuwe informatieregeling dan wel opneming in de beschikking dat de vrouw gehouden is de man te informeren. Er is in de beschikking van 9 juli 2021 een informatieregeling vastgelegd maar de vrouw houdt zich niet aan deze regeling.
2.7
Door en namens de vrouw wordt tijdens de zitting aangevoerd dat het niet juist is dat de vrouw de regie heeft gekregen om de contacten met SDW aan te gaan en te onderhouden. De man heeft ook altijd een eigen verantwoordelijkheid gehad om bij SDW na te gaan hoe de omgangsmomenten zijn verlopen en waarom de omgangsbegeleiding ineens is stopgezet. SDW heeft de vrouw niet verteld wat de reden is dat de omgangsbegeleiding per direct is gestopt. De gemeente staat niet achter het besluit van SDW en vindt dat SDW door moet gaan met het bieden van omgangsbegeleiding. De vrouw vindt het besluit van SDW niet kloppen en heeft daarom een klacht ingediend tegen het handelen van SDW. De man had ook zelf contact met SDW kunnen opnemen naar aanleiding van het stopzetten van de omgangsbegeleiding. De vrouw is nu in overleg met de gemeente over een geschikte zorgaanbieder die de omgang tussen de man en [minderjarige] kan begeleiden. Het vinden van een geschikte zorgaanbieder is nog een hele opgave. Het is daarvoor namelijk van belang om te weten of de man zijn verzoek tot het vaststellen van een onbegeleide omgangsregeling in de vorm van een weekendregeling handhaaft, en dus in het traject onderzocht moet worden wat de opvoedvaardigheden van de man zijn, of dat het traject alleen ziet op het monitoren dat de omgang tussen de man en [minderjarige] prettig en op een bij [minderjarige] aansluitende manier verloopt. Hier heeft de vrouw nog steeds geen duidelijkheid over. De vrouw vraagt zich af wat een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod voor meerwaarde heeft. De vrouw is bereid om de man maandelijks op de hoogte te houden omtrent belangrijke aangelegenheid betreffende [minderjarige] zodat de man tijdens de omgangsmomenten aan kan sluiten bij [minderjarige] .
2.8
De Raad verklaart tijdens de zitting dat een verwijzing naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod toch de voorkeur heeft boven het opnieuw aangaan van een traject bij een zorgaanbieder die door partijen zelf wordt ingeschakeld. Zo wordt meer vinger aan de pols gehouden en kan de Raad, als het traject niet slaagt, direct in actie komen met het doen van onderzoek of het geven van een advies.
Verwijzing Uniform Hulpaanbod
2.9
Na een korte schorsing van de zitting hebben beide partijen aangegeven in te stemmen met een verwijzing naar een passend hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod.
2.1
Het lukt ouders samen niet om de problemen tussen hen op te lossen en onbelaste contactmomenten tussen de man en [minderjarige] plaats te laten vinden. De rechtbank vindt het, net als de raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 15 september 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
2.11
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
2.12
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
-er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
2.13
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
2.14
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
2.15
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad. De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
2.16
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
2.17
Wanneer de raad een (aanvullend) onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen waarin de mogelijkheden en onmogelijkheden van de contacten tussen de man en [minderjarige] in kaart worden gebracht en de Raad aangeeft of de eerder geadviseerde contactfrequentie van 6 keer per jaar onder begeleiding nog steeds passend is.
2.18
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit (aanvullend) onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
2.19
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
2.2
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
2.21
Omdat ouders en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het verzoek met betrekking tot de omgang, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van
negen maandenaan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Informatieregeling
2.22
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er geen verzoek omtrent vaststelling van een nieuwe informatieregeling voorligt. Bij beschikking van 9 juli 2021 is een informatieregeling vastgelegd op basis waarvan de vrouw de man eenmaal per maand schriftelijk moet informeren over [minderjarige] met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.6 van die beschikking is overwogen. De vrouw heeft tijdens de zitting verklaard dat zij bereid is deze informatieregeling vanaf nu na te komen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw haar toezegging gestand zal doen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
3.2
verzoekt het loket om uiterlijk op
30 juni 2026 pro forma,of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
3.3
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad;
3.4
verzoekt de raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
1.1.
verzoekt de raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een aanvullend onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 2.17 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
1.2.
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
3.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.