ECLI:NL:RBZWB:2025:6540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/438061 / JE RK 25-1367
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 16 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 17 september 2025. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die te maken hebben met hechtingsproblematiek en emotionele instabiliteit, nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder van de kinderen heeft aangegeven niet in te stemmen met het verzoek van de GI, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de continuïteit van de hulpverlening en de stabiliteit van de minderjarigen voorop staan. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de moeder complimenten gegeven voor haar inzet en betrokkenheid tijdens de mondelinge behandeling, ondanks de moeilijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/438061 / JE RK 25-1367
Datum uitspraak: 16 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZUID-HOLLAND,
gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
FAMILIE [de gezinshuisouders],
hierna te noemen: gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 22 juli 2025, ontvangen op 22 juli 2025;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door een tolk in de Syrische-Arabische taal, dhr. [naam] ( [tolknummer] );
  • de gezinshuisouder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2022 is de moeder belast
met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2021
zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 juli 2021
en tot 2 augustus 2021. Tevens is bij deze beschikking een machtiging verleend om [minderjarige 2] en
[minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met
ingang van 2 juli 2021 en tot 2 augustus 2021.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2021
is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd met ingang van 2
augustus 2021 en tot 17 september 2021. Tevens is bij deze beschikking de machtiging om
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor
pleegzorg verlengd met ingang van 2 augustus 2021 en tot 17 september 2021.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Den Haag van 8 september
2021 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 september
2021 en tot 17 september 2022. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het
laatst bij beschikking van 7 oktober 2024, met ingang van 17 oktober 2024 en tot 17
september 2025.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 23 november 2022 is
een spoedmachtiging verleend om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te
plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 23 november 2022 en tot 7
december 2022.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 december 2022 is
een machtiging verleend om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in
een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 december 2022 en tot 23 februari 2023.
2.7.
Bij beschikking van 8 november 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 17 september 2024. Deze machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is vervolgens bij beschikking van
16 september 2024 verlengd, met ingang van 17 september 2024 en tot 17 oktober 2024.
2.8.
Bij beschikking van 7 oktober 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening verlengd met ingang van 17 oktober 2024 en tot 17 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. In aanvulling op het verzoekschrift licht de GI tijdens de mondelinge behandeling toe dat de moeder toestemming heeft gegeven voor de inzet van Basic Trust. De moeder heeft een kennismakingsgesprek gehad en haar is uitgelegd wat de (hechtingsbevorderende) therapie inhoudt. De moeder vindt het passende hulp voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en staat open om hiervoor haar medewerking te verlenen. Verder verloopt de omgang tussen de moeder en de kinderen goed. Zij zien elkaar een keer in de twee weken, de ene keer bij de moeder thuis en de andere keer in de buurt van de gezinshuisouders. De omgang verloopt nog steeds begeleid, aangezien er nog zorgen zijn over het stellen van regels en grenzen. De videobelmomenten verlopen wisselend. Het is lastig om de kinderen hiervoor te motiveren. Met partijen zal bekeken moeten worden of vastgehouden moet worden aan deze momenten, of dat er belmomenten moeten worden ingelast wanneer daar behoefte aan is. Beide jongens volgen nog speltherapie, maar aan de speltherapie van [minderjarige 2] komt een eind. Het is derhalve van belang dat Basic Trust kan starten. De speltherapeut heeft aangegeven dat er geen resultaten meer te behalen vallen. Voor [minderjarige 1] is dit nog wel het geval. De structuur op school doet [minderjarige 2] goed, maar hij heeft moeite in de thuissituatie na schooldagen. [minderjarige 2] heeft een intensieve hulpvraag en heeft intensieve één op één begeleiding nodig. De GI heeft hierover goed contact met school. De vader van de kinderen is doorgestroomd naar een begeleid wonen traject, met voorwaarden van de reclassering. Tot op heden hebben de kinderen en de vader kaartjes heen en weer gestuurd. De GI vindt het van belang dat de kinderen eerst hun traject bij Basic Trust hebben afgerond, voordat er intensiever contact kan plaatsvinden tussen de vader en de kinderen. Tot slot geeft de GI aan dat het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel (hierna: GBM) door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) gaat starten.
4.2.
De moeder heeft aangegeven dat zij als moeder niet instemt met het verzoek van de GI. Het liefst zou de moeder willen dat de kinderen bij haar zijn. De moeder mist haar kinderen. Zij is ook van mening dat zij haar kinderen te weinig ziet. De bezoekmomenten verlopen goed. Het zijn leuke, fijne momenten waarop zij met elkaar lachen en knuffelen. Op vrijdagen (tijdens de begeleide omgangsmomenten) haalt de moeder de kinderen vaak van school. Op deze manier kan de moeder contact hebben met de leerkracht en krijgt zij informatie over de schoolgang van de kinderen. Verder geeft de moeder aan dat zij hulpverlening krijgt vanuit [hulpverlening] . Dit vindt zij erg prettig. De band tussen de moeder en de gezinshuisouders is goed. De moeder wil de gezinshuisouders bedanken dat zij aandacht en bescherming bieden aan haar kinderen.
4.3.
De gezinshuisouder stemt in met het verzoek van de GI. De kinderen blijven welkom in het gezinshuis. De kinderen zijn zojuist gestart in groep 3. Dat vraagt veel van ze en de gezinshuisouder vreest dat zij dit niet aankunnen. Beide kinderen hebben moeite met het reguleren van hun emoties. In de thuissituatie laat [minderjarige 2] zorgelijk gedrag zien. Hij is uitdagend, kan erg boos worden, accepteert grenzen niet en houdt afstand van mensen. Ook het gedrag van [minderjarige 1] verandert. Hij kan rare geluiden maken en is erg wisselend in zijn emoties. Hij kan in een korte tijd van heel boos en verdrietig naar heel blij gaan. De gezinshuisouder vindt het fijn dat Basic Trust kan starten om de kinderen te helpen hoe zij met hun emoties moeten omgaan. Na de omgangsmomenten merkt de gezinshuisouder dat er een gedragsverandering plaatsvindt bij de kinderen. De kinderen ervaren spanningen en dit uit zich in druk gedrag, vooral bij [minderjarige 2] . Tot slot proberen de gezinshuisouders de moeder zo veel mogelijk bij het leven van de kinderen te betrekken en haar op de hoogte te stellen van de dagelijkse gang van zaken.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal derhalve het verzoek van de GI toewijzen en de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van 17 september 2025 en tot 17 september 2026. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.4.
De kinderrechter merkt allereerst op dat zij het knap vindt dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling in staat is om de gezinshuisouders te bedanken voor hun inzet. De kinderrechter beseft dat dit een heel moeilijk proces voor de moeder is en wil de moeder hiervoor complimenteren.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Vast staat dat de minderjarigen jonge kwetsbare en beschadigde jongens zijn, die te maken hebben met hechtingsproblematiek vanwege hun ingrijpende traumatische verleden. Naast dat er sprake is van hechtingsproblematiek, maakt de kinderrechter zich ook zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Beide kinderen laten zorgelijk gedrag zien en hebben moeite met het reguleren van hun emoties. Ook na de bezoeken met de moeder is er negatief gedrag bij de minderjarigen zichtbaar. Het is van belang dat de minderjarigen hierbij hulp en begeleiding krijgen. De kinderrechter vindt het derhalve van belang dat de GI regie blijft voeren om ervoor te zorgen dat de hulpverlening vanuit Basic Trust ingezet en voortgezet gaat worden en om de omgangsmomenten verder te monitoren. Daarnaast is het belangrijk om in de komende periode de resultaten van het onderzoek van de Raad naar een GBM af te wachten en om toe te werken naar een eventuele afsluiting van de ondertoezichtstelling.
5.6.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging of opvoeding. De minderjarigen hebben verschillende woonplekken gehad en hebben een grote mate van onveiligheid gekend. De minderjarigen hebben behoefte aan een bovengemiddeld opvoedklimaat en hebben meer nodig dan de moeder hen kan bieden. De visie van de GI, inhoudende dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder maar in het gezinshuis is gelegen, is bekrachtigd door het gerechtshof in de beschikking van 12 september 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:2882). De minderjarigen verblijven sinds februari 2023 bij de huidige gezinshuisouders. De gezinshuisouders kunnen de minderjarigen dit intensieve opvoedklimaat bieden en kunnen de minderjarigen in hun behoeften voorzien. Gelet op het voorgaande vindt de kinderrechter het belangrijk dat de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis wordt voortgezet.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met ingang van 17 september 2025 en tot 17 september 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van een jaar, met ingang van 17 september 2025 en tot 17 september 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 24 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.