ECLI:NL:RBZWB:2025:6546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/02/435877 / JE RK 25-960 en C/02/438214 / JE RK 25-1397
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 16 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen in een pleeggezin goedgekeurd. De zaak betreft de verzoeken van de gecertificeerde instelling, de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die de kinderrechter adviseerde over de situatie van de kinderen. De ouders van de kinderen, die beiden met een licht verstandelijke beperking en andere psychische problemen kampen, hebben aangegeven dat zij begrijpen dat de verlenging van de maatregelen noodzakelijk is voor het welzijn van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders momenteel niet in staat zijn om een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen te bieden, en dat de kinderen in hun ontwikkeling bedreigd worden. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 18 juli 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] tot 24 juli 2026. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/435877 / JE RK 25-960 en C/02/438214 / JE RK 25-1397
Datum uitspraak: 16 september 2025
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2023,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 1] .
Als informanten worden aangemerkt:
ECHTPAAR [pleegouder 1] EN [pleegouder 2],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, eenheid Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.
1. Het (verdere) verloop van de procedure
1.1 De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de op 21 juli 2025 door hem in de zaak met het kenmerk C/02/435877 / JE RK 25-960 (inzake [minderjarige 2] ) gegeven tussenbeslissing, en de in de schriftelijke uitwerking daarvan genoemde stukken;
  • het op 25 juli 2025 door de GI ingediend verzoekschrift, met bijlagen in de zaak met het kenmerk C/02/438214 / JE RK 25-1397 (inzake [minderjarige 1] );
  • de op 12 augustus 2025 van de GI ontvangen brief, met als bijlage een adviesverslag van de Raad, gedateerd 5 augustus 2025, inzake de toetsing van een voorgenomen besluit tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar in de zaak van [minderjarige 1] .

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] is erkend door de vader. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over haar.
2.2.
De vader, niet zijnde de biologische vader, en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] . De biologische vader van [minderjarige 2] is niet in beeld.
2.3.
Bij de door de kinderrechter in de rechtbank Den Haag op 2 september 2024 gegeven beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 18 september 2025.

3.De (resterende) verzoeken

Ten aanzien van [minderjarige 2]
3.1.
Bij voormelde tussenbeslissing van 21 juli 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd met ingang van 24 juli 2025 tot 24 juli 2026 en de machtiging tot haar uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 24 juli 2025 tot 24 oktober 2025. De beslissing over het verzoek tot verlenging van de machtiging is voor de resterende periode van negen maanden aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling van 25 augustus 2025.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
3.2.
Bij voormelde tussenbeslissing heeft de kinderrechter tevens bepaald dat de mondelinge behandeling van het resterende verzoek met betrekking tot [minderjarige 2] tegelijk zal plaats vinden met de behandeling van het nog in te dienen verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van haar zus [minderjarige 1] . Daartoe heeft de kinderrechter overwogen dat de GI voornemens is om de kinderrechter binnen die procedure te verzoeken om ook ten aanzien van [minderjarige 1] het perspectief binnen hetzelfde pleeggezin te bepalen en dat het wenselijk is dat de bespreking en de bepaling van het perspectief van beide kinderen tegelijk gebeurt, nu het bij beide kinderen gaat om verblijf bij hetzelfde pleeggezin en de betrokkenheid van dezelfde GI.
3.3.
Het verzoekschrift, met bijlagen in de zaak betreffende [minderjarige 1] is door de GI op 25 juli 2025 ingediend. De GI verzoekt in deze zaak de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van tien maanden. Daarnaast verzoekt de GI de machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin te verlengen met ingang van
7september 2025 (de kinderrechter begrijpt met ingang van 18 september 2025) voor de duur van de ondertoezichtstelling en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De termijn van tien maanden is verzocht om de beschermingsmaatregelen ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zoveel als mogelijk gelijk te laten lopen.
3.4.
Tijdens de (nadere) mondelinge behandeling van de zaken met gesloten deuren op 25 augustus 2025 waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader, bijgestaan door een tolk in de Duitse taal, met [tolknummer];
- de pleegouders;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Daarbij is bijzondere toegang verleend aan de heer [naam], begeleider van de moeder.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Door de GI is schriftelijk en mondeling aanvullend, samengevat, het volgende aangevoerd. De moeder is bekend met een licht verstandelijke beperking, dat zij daarnaast is gediagnostiseerd met PTSS, ADHD en ASS en dat er bij haar sprake is van depressieve episodes en dissociatieve krampaanvallen. Tijdens haar minderjarigheid is de moeder onder toezicht gesteld en heeft zij in verschillende instellingen in Nederland en Duitsland verbleven. De vader is ook bekend met een licht verstandelijke beperking. Hij heeft een belaste voorgeschiedenis. In het verleden is bij hem een aandachtstoornis en depressie geconstateerd. De vader heeft zijn jeugd grotendeels doorgebracht op woongroepen. De ouders beschikken niet over werk of inkomen en zij hebben onvoldoende financiële middelen om in hun eigen levensonderhoud en dat van de kinderen te voorzien. Daarnaast is sprake van een verstoord, selectief en ongezond eetpatroon. Ook blijkt het bewaken van een gezond dag- en nachtritme voor de ouders een uitdaging. Zij hebben intensieve begeleiding nodig bij het aanbrengen van structuur in het dagelijks leven.
4.2.
[minderjarige 1] is vanwege haar vroeggeboorte kort na de bevalling ter observatie in het ziekenhuis opgenomen. De moeder heeft vóór en tijdens haar zwangerschap gerookt, wat de
groei van [minderjarige 1] in de baarmoeder negatief heeft beïnvloed. Er zijn nog steeds zorgen over
middelengebruik door de moeder. Ook heeft zij eerder laten zien dat zij onvoldoende in staat is om weloverwogen beslissingen te nemen en de gevolgen van haar keuzes te overzien. Daarnaast lukt het haar onvoldoende om haar impulsen te reguleren; ze kan verbaal agressief zijn en voorwerpen vernielen. Tevens heeft de moeder in de afgelopen periode regelmatig begeleiding geweigerd of relevante informatie achtergehouden voor de betrokken hulpverleners. Op 7 september 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, waarna [minderjarige 1] in een pleeggezin is geplaatst. Sindsdien is er sprake van omgang tussen [minderjarige 1] en haar ouders. [minderjarige 1] heeft in haar jonge leven al veel meegemaakt, wat haar kwetsbaar maakt in haar gehechtheidsontwikkeling. Juist daarom is het van belang dat zij kan rekenen op een vaste, vertrouwde opvoeder die haar voorspelbaarheid, veiligheid en rust biedt.
4.3.
[minderjarige 2] is een dag na haar geboorte geplaatst bij het huidige pleeggezin. Zij is nog een zeer jonge baby, die voor haar veiligheid en ontwikkeling volledig afhankelijk is van haar opvoeders. [minderjarige 2] werd al tijdens de zwangerschap blootgesteld aan onveilige situaties door overmatig alcoholgebruik, roken en stress door de moeder en huiselijk geweld tussen de ouders. Niet bekend is wie de biologische vader van [minderjarige 2] is. Na de geboorte van [minderjarige 2] is er veel onrust en onveiligheid in haar leven geweest. Met het oog op haar jonge leeftijd heeft [minderjarige 2] het nodig dat er een vaste en vertrouwde opvoeder aanwezig is.
4.4.
In het afgelopen jaar van de ondertoezichtstelling is voor beide kinderen gewerkt aan de volgende doelen:
I. zij hebben een beschikbare opvoeder waar zij aan zijn gehecht, die goed op hen reageert;
II. zij hebben een prettig contact met hun beide ouders.
4.5.
Doel I is deels behaald.
[minderjarige 2] maakte in de eerste vier maanden van haar leven weinig contact, zij reageerde amper op prikkels en geluiden en kwam vlak over. De laatste periode lijkt ze hier iets in te groeien en maakt ze [de moeder] contact met haar pleegouders. Ook werd gezien dat [minderjarige 2] snel kon schrikken van 'normale' geluiden, zoals hoesten of niezen, wat kan duiden op een bovengemiddelde stressreactie en een hyperactief stresssysteem. Verder had zij moeite met slapen. De pleegouders merkten dat zij rustiger werd van inbakering. Dit passen zij nog steeds toe. Ook zagen de pleegouders dat [minderjarige 2] snel rustig werd wanneer zij werd geknuffeld, waarna door hen is geïnvesteerd in [de moeder] huid-op-huid contact. Duidelijk is geworden dat het voor [minderjarige 2] belangrijk is dat zij opvoeders heeft die sensitief en responsief zijn, die op een rustige manier met haar en met elkaar omgaan en haar beschermen voor volwassenenproblematiek.
De pleegouders komen hun afspraken na, zij tonen zich transparant en zijn benaderbaar in het contact met de betrokken hulpverlening. Zij staan ook open voor feedback vanuit de pleegzorg en de jeugdzorgwerker en zij werken constructief mee aan de omgang met de ouders. De kinderen ogen schoon, verzorgd en gezond. [minderjarige 1] toont zich vrolijk en actief. Binnen het pleeggezin is voldoende speelgoed aanwezig en er wordt een opvoedklimaat geboden dat rust, structuur en regelmaat kent. Ook ondernemen de pleegouders regelmatig activiteiten met de kinderen en hechten zij waarde aan het creëren van rijke ontwikkelervaringen. De door de pleegouders gehanteerde opvoedstijl wordt door de jeugdzorgwerker als sensitief en responsief beoordeeld. Ook vinden er structureel gesprekken plaats over thema’s zoals seksuele veiligheid en de verzorging, zoals het verschonen, van de kinderen. De pleegouders beschikken over een groot sociaal netwerk, wat hen ondersteuning en ontlasting kan bieden bij opvoeduitdagingen. De jeugdzorgwerker beschouwt de opvoedsituatie bij de pleegouders als veilig, stabiel en perspectief biedend voor beide kinderen.
De jeugdzorgwerker en/of de pleegzorgwerker begeleiden de contactmomenten tussen de kinderen en de ouders met als doel de opvoedvaardigheden van de ouders in beeld te brengen en een opbouwende gehechtheidsrelatie tussen hen te bevorderen. Gezien wordt dat de ouders veel liefde tonen naar de kinderen en dat zij hen proberen te troosten wanneer dat nodig is. Met name de moeder praat veel met de kinderen en zij komt goed voorbereid naar de bezoeken, bijvoorbeeld met een fruithapje of een klein cadeautje zoals een armbandje. Ook wordt fysiek contact gezocht met de kinderen en actief geïnvesteerd in verzorgende taken, zoals het geven van een tussendoortje of het verschonen van een luier. Tegelijkertijd laten de ouders zien dat zij onvoldoende adequaat weten aan te sluiten bij de signalen en behoeften van de kinderen. In plaats van veelvuldig op schoot worden gehouden en geknuffeld te worden laat [minderjarige 1] duidelijk blijken dat zij er behoefte aan heeft om rond te kruipen en te spelen. Waar het [minderjarige 2] betreft blijkt het voor de ouders lastig om aan te voelen wat zij eigenlijk bedoelt als zij huilt. Zo zegt de moeder dat [minderjarige 2] huilt omdat zij haar moeder mist in plaats van dat de moeder inziet dat [minderjarige 2] moe is of honger heeft. Ook blijken de ouders moeite te hebben met het opvangen van de signalen van [minderjarige 2] , zoals wanneer zij laat blijken dat zij om zich heen wil kijken in plaats van te worden geknuffeld.
Nadat door drie organisaties een opdracht tot perspectiefonderzoek was afgewezen, omdat de ouders destijds geen vaste woonplek hadden is door [pleegzorgorganisatie] op basis van de omgangsmomenten en de beschikbare informatie een advies uitgebracht over het perspectief van de kinderen. Dit advies luidt dat er in de jonge levens van beide kinderen nog onvoldoende verbetering wordt gezien in de opvoedsituatie van de ouders, waardoor zij geen stabiele omgeving kunnen bieden. Hierdoor is een terugplaatsing op dit moment niet mogelijk.
De ouders wonen, nadat zij langere tijd niet over een vaste woonplek hebben beschikt, sinds 20 februari 2025 in een woongroep in [woonplaats 1] , waar zij intensieve begeleiding ontvangen. Duidelijk is gebleken dat de ouders voortdurende ondersteuning nodig hebben bij hun algemene dagelijkse verzorging en levensverrichtingen en bij het aanbrengen van structuur in hun leven. Wel lukt het de ouders redelijk om een voor hen opgestelde dagplanning te volgen. Zij ervaren slaapproblemen, mogelijk veroorzaakt door epilepsie of stress. Daardoor vermindert hun concentratie, wat het moeilijk maakt om sensitief en responsief op de kinderen te reageren. Verder wordt gezien dat, hoewel de ouders meewerken met de pleegzorgwerkers, er voor hen veel herhalingen van instructies nodig zijn. De ouders voeren uiteindelijk wel de gevraagde handelingen uit, maar het lijkt hen niet te lukken om op eigen initiatief goed aan te sluiten bij de ontwikkelbehoeften van beide kinderen; zij hebben daarbij duidelijk ondersteuning nodig. De ouders leren weliswaar, maar zij houden onvoldoende rekening met de snelheid waarin de kinderen zich ontwikkelen. Door de pleegzorgwerker, de jeugdzorgwerker en de ouders zijn gezamenlijk de bodemeisen besproken om de zorgen, krachten en voorwaarden voor een mogelijke terugplaatsing in kaart te brengen. Daaruit is geconcludeerd dat er nog te veel risico’s zijn verbonden aan een eventuele terugplaatsing van de kinderen naar huis en dat er nog veel verbeteringen nodig zijn voordat een terugplaatsing verantwoord is.
4.6.
Doel II is deels behaald.
De contactmomenten tussen de kinderen en de ouders worden als voldoende veilig beoordeeld. Bij deze momenten is altijd hulpverlening en minimaal één van de pleegouders aanwezig ter ondersteuning van de ouders. Op deze manier dragen de ouders nooit alleen de volledige verantwoordelijkheid. Momenteel zien de kinderen de ouders eenmaal per twee weken gedurende een uur. Tijdens de bezoeken met de ouders tonen de kinderen weinig reactie. De ouders spelen vooral met [minderjarige 1] en zij knuffelen met [minderjarige 2] . Zij lijken moeite te hebben om in hun basisbehoeften te voorzien, zoals het geven van een fles of het aantrekken van schoenen. Daarnaast stellen zij weinig vragen over de ontwikkeling van de kinderen. Ook geven de ouders aan het einde van de bezoeken te kennen erg moe te zijn. Momenteel vertonen de kinderen geen opvallend gedrag zowel tijdens als na de contactmomenten. De ouders geven aan graag vaker contact met de kinderen te willen, bij voorkeur wekelijks.
4.7.
Nu alle doelen nog niet volledig zijn behaald betekent dit dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ook is er nog geen duidelijk perspectief. De ouders beschikken weliswaar inmiddels over een eigen woonvorm met intensieve begeleiding, maar zij moeten nog veel aan zichzelf werken voordat zij voor deze jonge en kwetsbare kinderen kunnen zorgen. Gezien de complexe psychiatrische problematiek wordt verwacht dat zij dit op korte termijn niet kunnen waarmaken. Een plaatsing in een moeder-kindhuis wordt, gezien de jonge leeftijd van beide kinderen en de problematiek van de ouders, als te risicovol beschouwd. Daarnaast verwacht de GI dat een vrijwillige aanpak niet passend is, aangezien de moeder in het verleden heeft laten zien niet altijd mee te willen werken met de hulpverlening of heeft aangegeven geen hulpvraag te hebben.
4.8.
De jeugdzorgwerker concludeert dat, ondanks diverse vormen van hulpverlening die zijn ingezet, er in de afgelopen jaren onvoldoende vooruitgang is geboekt zowel ten aanzien van de opvoedvaardigheden als de persoonlijke ontwikkeling van de ouders. De leefomstandigheden van de ouders zijn instabiel en hun problematiek is complex, de samenwerking met de hulpverlening verloopt moeizaam en leidt niet tot het gewenste resultaat. Bij beide ouders lijkt niet zozeer sprake van onwil, maar veeleer van onmacht. Indien de kinderen nu bij de ouders zouden komen te wonen worden zij zeer ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. In de opvatting van de jeugdzorgwerker hebben de ouders ruim voldoende tijd gekregen om verandering te realiseren en hebben de kinderen nu behoefte aan stabiliteit en duidelijkheid. De aanvaardbare termijn hiervoor is bij beide kinderen inmiddels verstreken.
4.9.
De GI handhaaft met voormelde toelichting al haar verzoeken ten aanzien van beide kinderen. Toewijzing van deze verzoeken acht de GI in het belang van beide kinderen om eraan te kunnen (blijven) werken dat (a) zij langdurig kunnen opgroeien in een veilige en stabiele situatie, waarbij er altijd een volwassen persoon beschikbaar is die in hun belang keuzes kan maken, (b) dat zij veilig gehecht zijn en beschikken over stabiele en beschikbare opvoeders die sensitief en responsief op hen kunnen reageren en voldoende kunnen mentaliseren en (c) dat zij een prettig en voorspelbaar contact hebben met hun beide ouders. Meer specifiek voor de (restant)verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing geldt dat deze maatregel noodzakelijk is om de plaatsing van de kinderen bij hun pleegouders voort te kunnen zetten.
4.10.
Uit al het voorgaande volgt in de visie van de GI dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders dient te worden bepaald. Gezien hun jonge leeftijd zijn de kinderen volledig afhankelijk van hun pleegouders voor opvoeding en verzorging, iets wat de ouders niet kunnen bieden. De plaatsing is ook cruciaal voor een gezonde hechtingsontwikkeling van de kinderen. Bij gebrek hieraan lopen zij het risico op gedragsproblemen en psychische klachten, zowel op korte als lange termijn. De GI kan zich op dit moment niet uitspreken over een mogelijke toevertrouwing van de kinderen aan de zorg en verantwoording van de ouders in de toekomst, aangezien dit van meerdere factoren, omstandigheden en toekomstige ontwikkelingen zoals hiervóór toegelicht, afhankelijk is. Wel is c.q. blijft de inzet van de hulpverlening in het kader van de beschermingsmaatregelen erop gericht dat de ouders in het leven van beide kinderen een betekenisvolle rol vervullen en waar er mogelijkheden worden gezien, die rol wordt vergroot.

5.De standpunten van de ouders

5.1
De ouders hebben, ieder voor zich maar wel eensluidend, aangegeven dat zij begrijpen dat de verzochte verlenging van de aan de orde zijnde maatregelen in het belang van beide kinderen op dit moment noodzakelijk is. Zij verzetten zich daarom niet tegen deze (rest)verzoeken. Momenteel werken zij hard aan zichzelf om, uiteindelijk, te kunnen laten zien dat zij in staat zijn de zorg en opvoeding van de kinderen zelfstandig op zich te nemen. Vanuit dit streven is er bij hen op dit moment met name behoefte aan een eigen zelfstandige woning. Daarbij willen zij zelfstandig wonen, waarbij de vader hoopt dat voor hen een 24-uurs ondersteuning en begeleiding beschikbaar blijft, waarop zij een beroep kunnen doen. De moeder wil eigenlijk een ondersteuning die altijd in huis beschikbaar is, dus een begeleider die ook blijft overnachten. De vader heeft daarover opgemerkt dat hij en de moeder baat hebben bij de geboden structuur en hulpverlening, maar dat hij ook ervaart dat de behoefte aan ondersteuning minder wordt. Wel wil hij dat 24-uurs begeleiding op oproepbasis beschikbaar blijft. Verder wenst hij te benadrukken dat hij er niet vanuit gaat dat de kinderen tot aan hun meerderjarigheid in het pleeggezin geplaatst zullen blijven, maar dat zij eerder, te weten tussen hun zesde en tiende jaar, weer aan de zorg en verantwoordelijkheid van hun ouders zullen worden toevertrouwd. De moeder heeft aangegeven zich daarbij aan te sluiten. Daaraan heeft zij toegevoegd dat zij ziet dat de kinderen door de pleegouders goed worden verzorgd.

6.Het standpunt van de pleegouders

6.1
De pleegouders hebben naar voren gebracht dat het voor hen een nieuwe ervaring is om zeer jonge kinderen in hun gezin te verzorgen en op te voeden. In [minderjarige 1] zien zij een zeer ondernemend kind, dat ook erg leerbaar is en zich vlot ontwikkelt. Verder stellen zij vast dat, sinds ook [minderjarige 2] van hun gezin deel uit maakt, beide kinderen frequent elkaars gezelschap opzoeken en zij ook steun vinden bij elkaar. Waar het [minderjarige 2] betreft zijn er wel zorgen, met name over een achterstand in haar ontwikkeling. Ook laat zij zien extra behoefte te hebben aan veiligheid, zorg en liefde. Als pleegouders proberen zij daar zoveel mogelijk aan tegemoet te komen. De contactmomenten tussen de ouders en de kinderen zijn steeds in aanwezigheid van een pleegouder en verlopen positief. Wel bemerken zij dat de ouders afzonderlijk kampen met individuele problematiek en een belaste voorgeschiedenis en dat dit hen belemmert in hun dagelijks functioneren. Ten slotte merken de pleegouders op dat de kinderen in hun gezin kunnen blijven wonen zolang het nodig is, dus ook als het voor een lange tijd is.

7.Het standpunt van de Raad

7.1
Namens de Raad is in de eerste plaats gewezen op het schriftelijk uitgebrachte advies ten aanzien van de [minderjarige 1] in het kader van de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaren. Verder acht de Raad relevant dat uit het door [pleegzorgorganisatie] verrichte onderzoek blijkt dat in haar visie het perspectief van de kinderen op dit moment in het pleeggezin ligt. Gebleken is dat beide ouders nog veel (individuele) hulp, ondersteuning en begeleiding nodig hebben om zelfstandig te kunnen functioneren. De Raad onderschrijft met deze toelichting de noodzaak van een verlenging van beide maatregelen voor [minderjarige 1] en van een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende periode voor [minderjarige 2] . De Raad is ten slotte bereid om vanuit zijn adviserende positie aanvullend onderzoek te doen naar het perspectief van de kinderen, indien de kinderrechter daartoe aanleiding mocht zien. Echter ook kan de Raad zich voorstellen dat de kinderrechter zich op grond van de stukken en wat op de zitting is gezegd daarover in de te geven beslissing uitspreekt en overgaat tot de verzochte bepaling van het perspectief. Wat dat betreft refereert de Raad zich aan het oordeel van de kinderrechter.

8.De beoordeling

8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
8.3.
Naar het oordeel van de kinderrechter wordt ten aanzien van [minderjarige 1] aan de wettelijke vereisten voor een verlenging van beide maatregelen voldaan. Ook ten aanzien van [minderjarige 2] is het oordeel, zoals al overwogen in de beschikking van 21 juli 2025, dat aan de wettelijke vereisten voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt voldaan. Daartoe neemt de kinderrechter in aanmerking dat uit de inhoud van de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt dat de doelstellingen van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling weliswaar gedeeltelijk zijn behaald, maar dat afgezien daarvan er nog sprake is van meerdere factoren en omstandigheden, waaruit blijkt dat de gronden voor een verlenging van de maatregelen, zoals door de GI verzocht, nog onverminderd van toepassing zijn. Daarbij betrekt de kinderrechter meer expliciet dat bij de ouders in aanleg en wegens hun afzonderlijke voorgeschiedenis sprake is van psychische kwetsbaarheid, die hen beperkt in hun mogelijkheden om maatschappelijk zelfstandig te functioneren en waardoor zij op meerdere vlakken voortdurend hulp, ondersteuning en begeleiding nodig hebben. Ook beschikken de ouders niet over voldoende financiële middelen om in hun eigen levensonderhoud en dat van de kinderen te voorzien en is er sprake van een ongezonde leefwijze en een verstoord dag- en nachtritme. Die situatie heeft ertoe geleid dat de kinderen (kort) na hun geboorte uit huis zijn geplaatst en in een pleeggezin verblijven.
8.4.
Gezien wordt dat de beide kinderen in het pleeggezin rust, structuur en regelmaat wordt geboden, dat [minderjarige 1] een vlotte en voorspoedige ontwikkeling doormaakt en dat er ten aanzien van [minderjarige 2] op dat gebied nog zorgen zijn, die specifieke aandacht vragen van de pleegouders. De ouders verblijven momenteel op een woongroep, waar er voor hen beiden 24-uurs begeleiding en ondersteuning beschikbaar is. Zij laten tijdens de begeleide contactmomenten zien oprecht en liefdevol betrokken te zijn bij beide kinderen. Verder is vastgesteld door de jeugdbeschermer en de pleegouders dat, hoewel de ouders tijdens deze contactmomenten met de kinderen hun uiterste best doen, zij tegelijkertijd laten zien onvoldoende aan te kunnen sluiten bij de signalen en behoeften van de kinderen. Geprobeerd is door het inzetten van diverse vormen van hulpverlening om die situatie in positieve zin om te buigen. Echter is daarvoor de problematiek van de ouders in zijn geheel te omvangrijk en complex gebleken. Ook heeft de moeizame samenwerking van de ouders met de hulpverlening ervoor gezorgd dat daarmee onvoldoende resultaten zijn behaald. Rekening houdend met al deze feiten en omstandigheden volgt de kinderrechter de GI in haar standpunt dat al hetgeen er aan tijd en hulpverlening is geïnvesteerd niet langer opweegt tegen de behoefte van de kinderen aan stabiliteit en houvast en duidelijkheid omtrent hun perspectief. De kinderrechter houdt in dat verband ook specifiek rekening met het door [pleegzorgorganisatie] uitgebrachte advies, dat voor het standpunt van de GI mede bepalend is geweest en waaraan de Raad bijzondere waarde toekent. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de ouders op dit moment niet in staat zijn aan de kinderen een stabiele zorg- en opvoedomgeving te bieden, dat in die situatie onvoldoende verbetering wordt gezien en ook binnen afzienbare tijd niet valt te voorzien en dat een terugplaatsing van de kinderen daarom op dit moment niet mogelijk is. Dit standpunt wordt gedeeld door de ouders, nu zij aangeven dat een terugplaatsing van de kinderen eventueel mogelijk is tussen hun zesde en tiende jaar.
8.5.
De kinderrechter acht zich op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken voldoende voorgelicht. Hij is van oordeel dat het perspectief van beide kinderen niet langer bij de ouders ligt. In het afgelopen jaar en de periode daarvoor is er intensieve hulpverlening bij de ouders ingezet. Deze hulpverlening heeft echter niet toe geleid
toteen situatie waarbij de ouders in staat zijn om, op korte termijn, voor de kinderen of een van hen te kunnen zorgen. Er is dan ook geen grond voor de kwalificatie van goed genoeg ouderschap. Er zijn voorts geen concrete signalen dat dit nog gaat veranderen. Uit het hiervoor overwogene blijkt voorts dat er zelfs permanente zorg nodig is om er voor te kunnen zorgen dat de ouders in staat zijn om zichzelf staande te houden, laat staan dat zij in staat zijn op om een adequate wijze zich te ontfermen over de kinderen. De verwachting is dat de ouders door hun verstandelijke beperking en hun belaste verleden in een woonvoorziening blijven wonen. Voorzienbaar is dat er 24 uur per dag behoefte is aan zorg en nabijheid van zorgverlening, omdat er anders ernstige incidenten kunnen plaatsvinden.
8.6.
Voor jonge kinderen, zoals [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die (vrijwel) vanaf hun geboorte uit huis zijn geplaatst en nooit zijn verzorgd en opgevoed door de ouders, is de in de wet en de jurisprudentie genoemde aanvaardbare termijn kort. Het is in het belang van beide kinderen dat er duidelijkheid wordt gecreëerd over de plek waar zij gaan opgroeien. De ouders erkennen dat. Zij geven aan dat de kinderen pas tussen hun zesde en tiende jaar aan hun zorg en verantwoordelijkheid kunnen worden toevertrouwd. Wel wil de moeder, in de tussentijd, meer omgangsmomenten met de kinderen. De vader wil op termijn samen met de moeder, met 24-uurs zorg in de nabijheid, voor de kinderen zorgen. De natuurlijke behoefte en het verlangen van de ouders om, op termijn, zelf voor de kinderen te willen zorgen is weliswaar invoelbaar, maar niet in het belang van de kinderen, reeds omdat beide ouders hiervoor gezien de beschikbare informatie onvoldoende mogelijkheden hebben. Duidelijkheid over het perspectief van de kinderen geeft hen de kans om zich verder te ontwikkelen en zich verder te hechten aan hun pleegouders. Ook biedt het hopelijk rust in de verhouding tussen de ouders en de pleegouders. De kinderrechter hoopt met deze beslissing dat de GI verder aan de slag gaat met het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders en de pleegouders. Hierbij dient de GI oog te hebben voor de wens van beide ouders om meer omgangsmomenten te hebben met hun beide kinderen. De kinderrechter verwacht hierbij van de GI dat daar waar mogelijk zij aan die wens tegemoet zal komen.
8.7.
De kinderrechter oordeelt, op grond van het vorenstaande, waaronder het advies van de Raad, voorts dat het in het belang van de kinderen is dat tot het einde van de lopende ondertoezichtstelling de doelen van de maatregelen niet ook zullen zijn gericht op thuisplaatsing van de kinderen bij (een van) de ouders. Dit betekent dat er niet meer zal worden ingezet en worden toegewerkt naar het terugplaatsen van de kinderen bij (een van) de ouders. Uit het voorgaande volgt dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt.
8.8.
De kinderrechter gaat ervan uit dat, nu het perspectief is bepaald, de GI in de komende periode onderzoekt welke juridische situatie vervolgens bij de kinderen het meest passend is. Immers, nu vast staat dat het perspectief van beide kinderen niet meer bij (een van) de ouders ligt, is in beginsel de vraag aan de orde of de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de toekomst geëigende maatregelen zijn. In dit kader is mede van belang dat bekend is dat de moeder in het verleden niet altijd heeft meegewerkt aan de vrijwillige hulpverlening of aangaf geen hulpvragen te hebben. In afwachting hiervan is de kinderrechter van oordeel dat de huidige (opvoed)situatie, te weten het verblijf van de kinderen bij de pleegouders, moet voortduren.
8.9.
Met inachtneming van het voorgaande zal de kinderrechter ten aanzien van [minderjarige 1] beide machtigingen verlengen voor de verzochte periode, derhalve van 18 september 2025 tot 18 juli 2026. Ten aanzien van [minderjarige 2] zal de machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd met ingang van 24 oktober 2025 tot 24 juli 2026. In de omstandigheid dat er bij [minderjarige 2] al sprake is van een ondertoezichtstelling tot 24 juli 2026 ziet de kinderrechter geen aanleiding om in haar geval de periode van de machtiging tot uithuisplaatsing gelijk te stellen met die van haar zus [minderjarige 1] .
8.10.
De kinderrechter zal de beslissingen in beide zaken uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat die beslissingen direct gelden, ook als iemand in hoger beroep gaat.
8.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

9.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met het kenmerk C/02/435877 / JE RK 25-960
9.1.
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 24 oktober 2025 tot 24 juli 2026;
in de zaak met het kenmerk C/02/438214 / JE RK 25-1397
9.2.
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 16 september 2025 tot 18 juli 2026;
9.3.
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 18 september 2025 tot 18 juli 2026;
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025 in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.