ECLI:NL:RBZWB:2025:6561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
C/02/438629 / JE RK 25-1454
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Verschoor-Bergsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 24 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) gemachtigd om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 14 juni 2026. De moeder van [minderjarige] was niet aanwezig tijdens de zitting, maar haar advocaat was wel aanwezig en heeft de situatie toegelicht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder correct was opgeroepen, maar door werkverplichtingen niet op tijd kon verschijnen. De kinderrechter heeft [minderjarige] zelf gehoord en haar mening meegenomen in de beoordeling. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige], gezien de complexe gedragsproblematiek en eerdere plaatsingen die niet succesvol waren. De kinderrechter heeft de GI aangespoord om een stabiele woonplek voor [minderjarige] te vinden, gezien de vele wisselingen die zij heeft meegemaakt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/438629 / JE RK 25-1454
Datum uitspraak: 24 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.L.J. de Vos uit [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 2 augustus 2025, ontvangen op 4 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen. De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de moeder onverwachts extra moet werken en om die reden niet op tijd bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 14 juni 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld
van de GI met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 juni 2022. Ook is een machtiging tot
uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij het
[pleeggezin] , met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 december 2021.
2.3.
Bij beschikking van 9 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 14 december 2021 en
tot 14 juni 2022.
2.4.
Bij beschikking van 14 april 2022 is ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 14 april 2022 en tot 28 april 2022, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 15 april 2022 is toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een crisisplek van [accommodatie 2] , met ingang van 15 april 2022 en tot 28 april 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 20 april 2022 is — definitief— toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een crisisplek van [accommodatie 2] , met ingang van 28 april 2022 en tot 14 juni 2022. In die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend,
met ingang van 28 april 2022 en tot 20 mei 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023. Bij diezelfde beschikking is het restant van het eerder aangehouden verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toegewezen, met ingang van 20 mei 2022 en tot 14 juni 2022. Bij diezelfde beschikking is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023.
2.8.
Bij beschikking van 12 juni 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 juni 2024. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 december 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.9.
Bij beschikking van 5 december 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een
accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van [minderjarige] verlengd met ingang van 14 december 2023 en tot 14 maart 2024.
2.10.
Bij beschikking van 27 februari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van
14 maart 2024 en tot 14 juni 2024.
2.11.
Bij beschikking van 29 mei 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024. Bij diezelfde
beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 14 juni 2024 en tot 29 oktober 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.12.
Bij beschikking van 22 oktober 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige]
verlengd, met ingang van 29 oktober 2024 en tot 14 februari 2025. Het resterende deel van
het verzoek is aangehouden. Het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de
machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder is afgewezen.
2.13.
Bij beschikking van 12 februari 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige]
verlengd, met ingang van 14 februari 2025 en tot 14 maart 2025, onder aanhouding van het
resterende deel.
2.14.
Bij beschikking van 13 maart 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige]
verlengd, met ingang van 14 maart 2025 en tot 14 juni 2025. Tevens is er een machtiging tot
uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van
13 maart 2025 en tot 14 juni 2025.
2.15.
Bij beschikking van 10 juni 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 14 juni 2025 en tot 14 juni 2026. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 14 juni 2025 en tot 14 juni 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. [minderjarige] verblijft nu op de crisisgroep maar kan daar niet langer blijven. Zij is aangemeld voor een [behandelgroep] in [plaats 1] , de aanmelding zal spoedig worden afgerond. Er heeft nog geen intakegesprek plaatsgevonden. De moeder moet namelijk nog een verslag ondertekenen. Op dit moment is er een wachttijd van ongeveer drie tot zes maanden. Ter overbrugging zou [minderjarige] wellicht bij [accommodatie 1] in [plaats 2] kunnen verblijven, zodat zij op haar huidige school kan blijven. Hier hoort de GI volgende week meer over, maar een langere tijd op de [afdeling] verblijven is niet wenselijk. [minderjarige] heeft het daar naar haar zin en houdt zich goed aan de regels, maar op een crisisgroep is sprake van onrust en veel wisseling aan kinderen. Verder geeft de GI aan dat zij bekend is met de wens van [minderjarige] om haar vader te leren kennen. De moeder wil niet dat [minderjarige] voor haar achttiende leeftijd contact heeft met haar vader en de moeder is degene met de contactgegevens van de vader. Daarnaast is de GI van mening dat het van belang is dat [minderjarige] eerst een stabiele plek heeft, alvorens het contact met haar vader kan worden opgestart. Het is niet wenselijk om dit vanuit een crisisplek te doen. Het klopt dat [minderjarige] haar buddy niet meer ziet. De GI licht toe dat het werkgebied van de buddy van [minderjarige] niet tot aan Vlissingen gaat. [minderjarige] zou dan op eigen kosten naar het werkgebied van haar buddy moeten reizen. Dit is niet haalbaar. Het opstarten van een nieuwe buddy is op dit moment niet wenselijk omdat [minderjarige] op een crisisgroep verblijft. Verder vindt de GI het van belang dat er de komende periode gewerkt wordt aan contactopbouw tussen [minderjarige] en haar broertje en dat zij weer een buddy krijgt als zij op een vaste plek woont. Ook vindt de GI het belangrijk dat traumabehandeling wordt opgestart. [minderjarige] staat hier echter niet voor open.
4.2.
De advocaat van de moeder geeft aan dat er door de GI telkens hoop op een nieuwe plek wordt gegeven die telkens geen doorgang kan vinden. Dit zit de moeder dwars. Daarnaast zijn er verschillende gezinsvoogden betrokken geweest en is het voor de moeder lastig om telkens weer die energie op te brengen om het proces opnieuw aan te gaan. De moeder heeft het gevoel dat zij zichzelf telkens opnieuw moet bewijzen. Dat maakt het voor de moeder lastig. De moeder vindt het jammer dat [minderjarige] niet meer in het pleeggezin verblijft, maar dat neemt niet weg dat de plaatsing van [minderjarige] bij [accommodatie 2] voor nu prima is. Het liefst zou de moeder willen dat [minderjarige] naar huis kan, maar daarvoor is er te veel gebeurd. De moeder ziet dat het niet goed gaat met [minderjarige] . Ook zij wordt continu teleurgesteld door de hoeveelheid wisselingen aan verblijfplaatsen. Dit proces is al jaren bezig en nog steeds is er geen geschikte, vaste plek voor [minderjarige] gevonden. Verder merkt de advocaat op dat [minderjarige] sinds juli 2025 bij de [afdeling] van [accommodatie 2] verblijft. Zij verblijft hier zonder passende machtiging, terwijl expliciet in de beschikking van 10 juni 2025 is opgenomen dat de GI een passende machtiging moet verzoeken wanneer er een plek voor [minderjarige] in een ander kader dan waarvoor de huidige machtiging geldt gevonden wordt. Om het vertrouwen van de moeder te krijgen, moeten dit soort dingen (juridisch) correct geregeld worden. De advocaat wil hier geen consequenties aan verbinden, maar dit helpt niet om de samenwerking met de moeder te verbeteren. Verder vindt de moeder het belangrijk dat [minderjarige] een buddy krijgt. Zij heeft iemand nodig waar zij haar verhaal aan kwijt kan. De moeder vindt het zorgelijk dat zij pas een buddy kan krijgen als zij op een vaste plek woont. Tot slot vindt de moeder het zorgelijk dat zij niet geïnformeerd wordt door de [afdeling] als er dingen gebeuren die [minderjarige] betreffen.
4.3.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat het goed met haar gaat. Momenteel verblijft zij op de [afdeling] . Dit bevalt goed. Ook op school gaat het goed. [minderjarige] vertelt dat er nog geen zicht is op een vervolgplek. Zij zou het niet erg vinden om naar Brabant te moeten gaan. Door alles wat zij heeft meegemaakt wil zij niet graag in Zeeland blijven. Op haar vervolgplek zou zij het fijn vinden om wat haar huidige vrijheden te behouden om zo toe te kunnen werken naar zelfstandigheid. Zij wil graag dingen buiten de groep blijven doen, zoals winkelen of naar het strand gaan. Ook is het voor haar belangrijk om haar telefoon bij zich te hebben. Verder geeft [minderjarige] aan dat zij nog goed contact heeft met haar voormalige pleegouders. Ook het contact met haar moeder is goed. [minderjarige] zou graag op termijn in het weekend naar haar moeder willen om zo haar moeder en haar broertje te kunnen zien, ook als moeder zou verhuizen naar Rotterdam. [minderjarige] heeft geen contact meer met haar buddy. Dit vindt zij jammer. Het lijkt [minderjarige] leuk om iedere week weer iets met haar te kunnen doen. Tot slot heeft [minderjarige] aangegeven dat zij haar vader graag zou willen zien. Zij vindt het belangrijk om hem te leren kennen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal derhalve het verzoek van de GI toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen tot 14 juni 2026. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin is na een escalatie, waarbij er sprake is geweest van fysieke agressie van [minderjarige] richting de pleegmoeder, stopgezet. Het pleeggezin heeft aangegeven voor de veiligheid van hunzelf en van het andere pleegkindje wat bij hun thuis woont te kiezen. [minderjarige] is meerdere keren bij pleeggezinnen geplaatst, maar door haar complexe gedragsproblematiek konden deze situaties niet voortgezet worden. Een verblijf van [minderjarige] in een pleeggezin is gelet op het voorgaande niet langer passend. Een verblijf in de thuissituatie van de moeder is evenmin mogelijk doordat de moeder onvoldoende draagkracht en ruimte heeft om de opvoeding en verzorging voor [minderjarige] te dragen. [minderjarige] verblijft sinds 21 juli 2025 op De [afdeling] , een crisisopvang van [accommodatie 2] in Vlissingen. [minderjarige] heeft het hier naar haar zin. Zij wil vanuit een groep doorgroeien naar meer zelfstandigheid. Gelet op het voorgaande wijst de kinderrechter het verzoek van de GI toe voor de volledige duur zoals verzocht.
5.4.
De kinderrechter vindt het echter zorgelijk dat er nog geen perspectief biedende woonplaats voor [minderjarige] is gevonden. [minderjarige] heeft al veel wisselingen gekend, waardoor het haar lange tijd ontbreekt aan stabiliteit, rust en voorspelbaarheid. De kinderrechter benadrukt nogmaals dat zij van de GI verwacht dat zij alles op alles zet om een zo goed mogelijke plek voor [minderjarige] te vinden, die daadwerkelijk doorgang zal vinden. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] op korte termijn bij [behandelgroep] geplaatst kan worden. Mocht het onverhoopt anders gaan en de plaatsing kan geen doorgang vinden, verwacht de kinderrechter van de GI dat zij dit tijdig zal aankaarten. Tot slot begrijpt de kinderrechter de wens van [minderjarige] om haar vader te leren kennen. De kinderrechter begrijpt het belang van het hebben van een stabiele plek alvorens het contact kan worden opgestart, maar wil benadrukken dat het voor een minderjarige erg belangrijk is om te weten waar zij vandaan komt. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij hier extra aandacht aan gaat besteden en van moeder dat zij in het belang van haar dochter zal meewerken door de gegevens van de vader te verstrekken aan de GI.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 24 september 2025 en tot 14 juni 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025 door mr. Verschoor-Bergsma, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 26 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.