ECLI:NL:RBZWB:2025:6572
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 547.000 per 1 januari 2023. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R.W.B. van Middelaar, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 394.000 zou moeten zijn, gebaseerd op een taxatierapport van Woning Waarderingsmeesters. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. L.J. Boone, aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix gepresenteerd, opgesteld door [taxateur 2], waarin de waarde van de woning op basis van vergelijkingsmethoden is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.