In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 oktober 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 389.000, maar de belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de waarde maximaal € 305.000 is, en subsidiair € 332.000 op basis van een taxatierapport. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 389.000 niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen oncontroleerbaar is en dat de heffingsambtenaar niet duidelijk heeft gemaakt hoe de m²-prijs van de woning is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de subsidiaire waarde van € 332.000, zoals voorgesteld door de belanghebbende, wel voldoende aannemelijk is gemaakt op basis van het ingebrachte taxatierapport.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en vermindert de WOZ-waarde van de woning tot € 332.000. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 905,26 bedragen, en het griffierecht van € 51 moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.