ECLI:NL:RBZWB:2025:6579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
11802143 OV VERZ 25-2803
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van een nalatenschap namens een minderjarige met internationale aspecten

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, is op 22 september 2025 een verzoek behandeld van twee verzoekers, ouders van een minderjarige, om machtiging te verkrijgen om namens hun minderjarige zoon een nalatenschap te verwerpen. De nalatenschap betreft de overledene, de opa van de minderjarige, die in Nederland is overleden. De moeder van de minderjarige woont in Nederland, terwijl de vader en de minderjarige zelf in Duitsland wonen. De kantonrechter heeft zich bevoegd verklaard op basis van Nederlands recht, ondanks de woonplaats van de minderjarige in Duitsland, omdat er voldoende nauwe banden met Nederland zijn vastgesteld. De verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend op 17 juli 2025, met bijlagen, en de minderjarige heeft in een brief van 30 juli 2025 aangedrongen op een beslissing volgens Nederlands recht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de minderjarige een voldoende nauwe band met Nederland heeft en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen. De beschikking verleent de verzoekers de machtiging om de nalatenschap te verwerpen, met de voorwaarde dat dit moet gebeuren binnen drie maanden nadat de minderjarige erfgenaam is geworden. De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 11802143 OV VERZ 25-2803
beschikking van 22 september 2025 op een verzoek ex artikel 4:193 lid 1 BW
ingediend door:
[verzoeker 1]
wonende te [plaats 1]
en
[verzoeker 2]
wonende te [plaats 2] (Duitsland)

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het op 17 juli 2025 ingediende verzoekschrift met bijlagen;
de brief van de griffier van 24 juli 2025;
de brief van de belanghebbende minderjarige van 30 juli 2025.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben bij deze rechtbank, locatie Breda, een verzoekschrift ingediend waarin zij vragen om een machtiging van de kantonrechter waarmee zij namens hun minderjarige zoon een nalatenschap kunnen verwerpen. In aanvulling op het verzoek heeft de minderjarige zelf in een brief er op aangedrongen dat met toepassing van het Nederlandse recht op het verzoek wordt beslist.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1
Uit het verzoekschrift volgt dat op [datum] 2025 is overleden [erflater] . De overledene is geboren te [geboorteplaats 1] (Indonesië) op [geboortedag 1] 1946. Zijn laatste woonplaats is [plaats 3] . Een fotokopie van een te [plaats 4] (Indonesië) opgemaakte (en digitaal vertaalde) overlijdensakte werd bij het verzoekschrift gevoegd.
3.2
Verder volgt uit het verzoekschrift dat [verzoeker 1] woonplaats heeft te [plaats 1] , terwijl verzoeker [verzoeker 2] en de minderjarige in Duitsland wonen. De minderjarige heeft de Duitse nationaliteit. Gelet op de woonplaats van de minderjarige moet worden onderzocht of de kantonrechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en, wanneer dat het geval is, of het verzoek naar het Duitse of het Nederlandse recht moet worden beoordeeld.
Toepasselijk recht met betrekking tot de erfopvolging
3.3
Ingevolge artikel 21 lid 1 van de Europese Erfrechtverordening geldt het recht van de staat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, als het recht dat op de erfopvolging van toepassing is [1] . Omstandigheden waardoor van deze (hoofd)regel kan worden afgeweken [2] zijn door verzoekers niet gesteld, noch is daarvan gebleken. Dit betekent dat het Nederlandse recht van toepassing is waar het gaat om zaken die de erfopvolging betreffen. Het verwerpen van een nalatenschap is een zaak die de erfopvolging betreft.
3.4
Uit de door [verzoeker 1] gegeven toelichting op het verzoek blijken de redenen op grond waarvan zij voor zichzelf de nalatenschap van erflater, waartoe zij gerechtigd zou zijn, wil verwerpen. Zodra zij dit doet treedt de minderjarige hoogst-waarschijnlijk in haar plaats [3] . Niet gebleken is althans dat erflater in een testament anders heeft beslist.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
3.5
De naar Nederlands recht vereiste rechterlijke machtiging waarmee voor een minder-jarige een nalatenschap kan worden verworpen [4] is niet een zaak die de erfopvolging als zodanig betreft, maar vormt een maatregel ter bescherming van die minderjarige betreffende het beheer, de instandhouding van of de beschikking over zijn vermogen in het kader van de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid [5] .
3.6
Omdat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Duitsland heeft is in verband met die uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid de Duitse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen. Dit volgt uit artikel 7 van
EU-verordening Brussel II-ter [6] .
3.7
Op die regel kan echter een uitzondering bestaan. Artikel 10 van
EU-verordening Brussel II-ter bepaalt namelijk dat de gerechten van een lidstaat bevoegd zijn ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan. Samengevat luiden die voorwaarden:
dat het kind een nauwe band heeft met die lidstaat, met name omdat i) minstens een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft; ii) het kind voordien zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat had; of iii) het kind onderdaan is van die lidstaat;
dat, samengevat, de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen het met elkaar eens zijn over de bevoegdheid van het gerecht en dit schriftelijk hebben vastgelegd (forumkeuze);
dat de bevoegdheidsuitoefening wordt gerechtvaardigd door het belang van het kind.
3.8
In de voorliggende zaak blijkt dat [verzoeker 1] in Nederland woonachtig is en aldus haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Verder beschreef de minderjarige in reactie op vragen van de griffier, in een in het Nederlands gestelde brief van 30 juli 2025 zijn banden met Nederland. Op termijn zal hij met zijn moeder permanent in Nederland gaan wonen, aldus de brief. Gelet hierop en op de overige inhoud van deze brief wordt geoordeeld dat de minderjarige een voldoende nauwe band heeft met Nederland om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet uit te sluiten. Waar bovendien beide ouders het verzoekschrift hebben ondertekend blijkt genoegzaam dat zij het met elkaar eens zijn dat de Nederlandse rechter van het verzoek kennis neemt en daarop beslist [7] . Ten slotte leidt de omstandigheid dat de nalatenschap van erflater zich in Nederland bevindt en de afwikkeling daarvan door Nederlands recht wordt beheerst tot het oordeel dat het belang van de minderjarige de beoordeling van het verzoek door de Nederlandse rechter rechtvaardigt. Geoordeeld wordt dan ook dat is voldaan aan de in artikel 10 van EU-verordening Brussel II-ter vermelde voorwaarden op grond waarvan de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek een beslissing te geven.
3.9
Verzoekers hebben het verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda, vermoedelijk omdat de laatste woonplaats van de overledene is gelegen in het rechtsgebied van de kantonrechter te Breda. Echter, volgens de wettelijke regels waarin de bevoegde rechter wordt aangewezen ziet het verzoek niet zozeer op een zaak betreffende een nalatenschap [8] maar op een zaak betreffende een minderjarige. In zo’n geval is bevoegd de rechter van woonplaats van de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de minderjarige [9] . Nu partijen er voor hebben gekozen hun verzoek door de Nederlandse rechter te laten beoordelen had dit moeten worden voorgelegd aan de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Middelburg aangezien de woonplaats van [verzoeker 1] in het rechtsgebied van deze kantonrechter is gelegen [10] . Om proceseconomische redenen zal echter geen verwijzing volgen maar zal onmiddellijk op het verzoek worden beslist.
Toepasselijk recht voor de beoordeling van het verzoek
3.1
In artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV) [11] is bepaald dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Dat is het recht van Duitsland. Echter, omdat bij 3.7 hierboven is geoordeeld dat op basis van artikel 10 van EU-verordening Brussel II-ter aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, kan op grond van artikel 15 lid 1 HKV het verzoek naar Nederlands recht worden beoordeeld. [12]
Beoordeling van het verzoek
3.11
Het verzoek is voldoende tijdig ingediend om binnen de in de wet gestelde termijn van drie maanden [13] namens de minderjarige een verklaring van verwerping te kunnen afleggen.
3.12
Ambtshalve inzage in het boedelregister heeft geleerd dat ten aanzien van de nalatenschap van de overledene (nog) geen inschrijving heeft plaatsgevonden. [verzoeker 1] voert aan dat zij voor zichzelf de nalatenschap wil verwerpen wegens, kort gezegd, persoonlijke omstandigheden, het vermoeden van het bestaan van schulden en de wens om niet aansprakelijk te zijn. Gezien de door haar beschreven toelichting bij het verzoek is die wens begrijpelijk. Om die te effectueren zal zij de verwerping in het boedelregister moeten laten inschrijven. Bij 3.4 hierboven werd reeds overwogen dat zodra verzoekster de nalatenschap verwerpt, de minderjarige hoogstwaarschijnlijk in haar plaats erfgenaam is. Die heeft in zijn voormelde brief opgemerkt dat hij zijn opa nooit heeft ontmoet. Gezien deze omstandigheden is er naar het oordeel van de kantonrechter voldoende grond om de gevraagde machtiging te verlenen, evenwel voorwaardelijk, voor het geval dat de minderjarige als gevolg van de verwerping van de nalatenschap door [verzoeker 1] daadwerkelijk erfgenaam is geworden.
3.13
Aan deze machtiging verbindt de wet de voorwaarde dat verzoekers zich binnen drie maanden nadat de minderjarige erfgenaam is geworden met deze machtiging wenden tot de griffier van het boedelregister bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda om de verwerping van de nalatenschap te bewerkstelligen.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verleent verzoekers, in
hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 2] (Duitsland) op [geboortedag 2] 2013,
machtiging om de nalatenschap van [erflater] te verwerpen zodra deze minderjarige tot die nalatenschap wordt geroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Eijssen-Vruwink en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoek(st)er en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 'sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.
2.Bijvoorbeeld een kennelijk nauwere band van de overledene met een andere staat of een bij testament gemaakte keuze voor het recht van een andere staat waarvan de overledene de nationaliteit bezat (respectievelijk art. 21 lid 2 en art. 22 van de verordening).
3.Art. 4:10 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.Art. 4:193 lid 1 BW.
5.HvJEU, 19 april 2018, ECLI:EU:C:2018:265 (Saponaro en Xylina).
6.Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking).
7.Zie ook het hierboven bij noot 5 aangehaalde arrest.
8.Art. 268 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
9.Art. 265 Rv in verbinding met art. 1:12 lid 1 BW.
10.Zie het overzicht op www.rechtspraak.nl waarmee de uitvoeringsregels op grond van art. 6 van het Zaaksverdelingsreglement rechtbank Zeeland-West-Brabant, Stcr. 2025, 10740, zijn gepubliceerd.
11.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen.
12.Gerechtshof Den Haag 11 november 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2116, rov. 14; Gerechtshof Den Haag 21 september
13.Art. 4:193 lid 1 BW.