ECLI:NL:RBZWB:2025:6589

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
25/4644
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omzetting WIA-uitkering

Op 30 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg tegen de omzetting van zijn loongerelateerde WIA-uitkering naar een vervolguitkering. Verzoeker had per 14 april 2025 een loongerelateerde WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV had deze per 1 juli 2025 omgezet naar een lagere vervolguitkering. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 september 2025 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het UWV een onrechtmatige beslissing had genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de duur van de loongerelateerde uitkering correct was vastgesteld en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. Wel werd het UWV verzocht om verzoekers bezwaar snel te behandelen, gezien zijn financiële belang. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn erop gewezen dat er geen hoger beroep of verzet mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4644 VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omzetting van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Het UWV heeft aan verzoeker per 14 april 2025 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% (61,14%). Deze uitkering bedroeg € 4.390,33 per maand.
3. Met het bestreden besluit van 2 juli 2025 heeft het UWV de loongerelateerde uitkering per 1 juli 2025 omgezet naar een vervolguitkering van € 920,56 per maand.
3.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, [naam 1] als tolk (Braziliaans/ Portugees) en [naam 2] als gemachtigde van het UWV.
3.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen met name of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
Spoedeisend belang
5. Verzoeker heeft een groot financieel en spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
Duur van de loongerelateerde uitkering
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de duur van de loongerelateerde uitkering terecht is bepaald op twee maanden. Op grond van artikel 59, lid 2, van de Wet WIA is de duur van de loongerelateerde uitkering één maand per jaar arbeidsverleden, dus in dit geval zes maanden. Zoals ter zitting door het UWV is toegelicht, wordt die duur op grond van lid 6 van dit artikel verminderd met de door verzoeker ontvangen WW-uitkering van vier maanden.
Mate van arbeidsongeschiktheid
7. De kern van het geschil is de berekening door het UWV van de mate van arbeidsongeschiktheid op 61,14%. Die berekening is gebaseerd op een medische beoordeling (welke medische beperkingen heeft verzoeker) en een arbeidskundige beoordeling (welke functies zou verzoeker kunnen verrichten).
Medische beoordeling
8. De door verzoeker gevraagde IVA-uitkering lijkt zeker niet aan de orde te zijn, nu er gelukkig nog verbetering van zijn klachten mogelijk is. Ter zitting heeft verzoeker ook bevestigd dat hij verwacht op enig moment weer te kunnen werken.
8.1.
Het UWV dient te beoordelen welke beperkingen verzoeker heeft als gevolg van zijn medische problematiek. Verzoeker heeft in dat kader aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de diagnose ADHD. Ter zitting heeft verzoeker echter verteld dat de ADHD hem maar beperkt belemmert en dat dit niet de belangrijkste reden voor zijn arbeidsongeschiktheid is.
8.2.
Ook zijn er volgens verzoeker fysieke belemmeringen (spier- en rugklachten) met name voor productiewerk. Die zijn niet onderzocht door het UWV, omdat verzoeker dit niet besproken heeft met de verzekeringsarts. Verzoeker heeft tot nu toe ook geen (medische) stukken overgelegd die deze fysieke beperkingen onderbouwen. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat deze fysieke problemen bij het UWV bekend zouden moeten zijn vanwege een eerdere ziekmelding enkele jaren geleden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het UWV een en ander in de bezwaarfase verder zal moeten onderzoeken, maar op dit moment heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van fysieke beperkingen.
8.3.
De precieze medische problemen en daaruit voortvloeiende beperkingen zijn voor de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk geworden. Op basis van het dossier en wat ter zitting is besproken, is door verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door het UWV te weinig beperkingen zijn aangenomen. In bezwaar is wel (opnieuw) medisch onderzoek door een verzekeringsarts nodig, ook naar de eventuele fysieke beperkingen zoals de genoemde rugklachten.
Arbeidsdeskundige beoordeling
9. Verzoeker heeft vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de geduide functies ongeschikt zijn. Het zijn functies ver beneden zijn HBO-niveau, maar het UWV mag zulke functies gebruiken voor het berekenen van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De arbeidsdeskundige heeft ten aanzien van verzoekers beheersing van de Nederlandse taal voldoende gemotiveerd dat dit geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de functies. Indien nodig kan een vertaal-app gebruikt worden.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
10. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat niet aannemelijk is gemaakt dat het UWV een duidelijk onrechtmatige beslissing heeft genomen. Er is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
10.1.
Wel is duidelijk dat er nog nader medisch onderzoek moet plaatsvinden. In dat kader heeft de voorzieningenrechter aan het UWV met klem verzocht om verzoekers bezwaar zo snel mogelijk te behandelen, gelet op zijn grote financiële belang.
Overweging ten overvloede
11. De voorzieningenrechter geeft verzoeker daarnaast in overweging om opnieuw contact op te nemen met Orionis voor het aanvragen van een zogenaamde woonkostentoeslag (een vorm van bijzondere bijstand). De meeste gemeenten hebben namelijk een regeling voor een (tijdelijke) woonkostentoeslag bij hoge woonlasten en een grote terugval in inkomen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025 door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.