Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 29 november 2024 een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2024 had opgelegd aan de belanghebbende voor een recreatiewoning. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging. Tijdens de procedure heeft de belanghebbende aangegeven dat de recreatiewoning van 1 januari 2024 tot en met 22 juli 2024 verhuurd was en dat deze daarna is verkocht. De heffingsambtenaar deed een compromisvoorstel om de aanslag te vernietigen, maar de belanghebbende accepteerde dit niet vanwege onenigheid over de proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op 16 september 2025 de zaak behandeld, waarbij de rechtbank concludeerde dat de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2024 vernietigd moest worden, omdat partijen het daarover eens waren. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding, ondanks dat de heffingsambtenaar betwistte dat de belanghebbende recht had op een vergoeding voor reiskosten naar de gemeente Woensdrecht. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende recht had op een totale proceskostenvergoeding van € 617, bestaande uit reiskosten, verletkosten en een hotelovernachting. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 oktober 2025, waarbij de rechtbank de heffingsambtenaar ook verplichtte het griffierecht van € 53 aan de belanghebbende te vergoeden.