ECLI:NL:RBZWB:2025:6612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
RK 24-011825
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding reis- en/of verblijfskosten ex artikel 530 Sv

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van reis- en verblijfskosten op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend op 7 mei 2024, maar verzoeker was niet verschenen bij de behandeling op 6 augustus 2024. De advocaat van verzoeker, mr. Y.H.M. van Mierlo, heeft aangevoerd dat verzoeker niet kon worden bereikt en het verzoekschrift niet door hem was ondertekend. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, stelde dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het verzoekschrift niet door verzoeker zelf was ondertekend, wat volgens de jurisprudentie niet mogelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift niet door verzoeker was ondertekend en heeft geoordeeld dat de wetgever niet heeft voorzien in indiening door een gemachtigde. Daarom heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De beslissing is genomen door rechter mr. R.J.H. Goossens en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/063737-24
rk-nummer: 24-011825
Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv van:
[verzoeker]
geboren op [datum] 1974 te [plaats] ([land])
woonplaats kiezende op het kantoor van mr. Y.H.M. van Mierlo, postbus 1878 4801 BW Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 7 mei 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.026,75, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 23 februari 2024;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 6 augustus 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. R. Jacobs en mr. Y.H.M. van Mierlo als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat zij het verzoekschrift niet door verzoeker heeft kunnen laten ondertekenen nu het onbekend is waar verzoeker heen vertrokken is. Verzoeker is niet meer traceerbaar en heeft de kosten rechtsbijstand ook niet aan de advocaat betaald. Ten aanzien van de werkzaamheden na de sepotbeslissing voert de advocaat van verzoeker aan dat zij pas op
24 april 2024 heeft kennisgenomen van de sepotbeslissing en dus na sepot 36 minuten aan werkzaamheden heeft gedeclareerd.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek nu het verzoekschrift niet door verzoeker zelf is ondertekend. Blijkens jurisprudentie heeft de wet niet voorzien in indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde. Subsidiair refereert de officier van justitie zich aan de schriftelijke reactie.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het verzoekschrift niet door verzoeker is ondertekend. De rechtbank overweegt dat noch in artikel 533 Sv, noch elders in het Wetboek van Strafvordering uitdrukkelijk is voorzien in de indiening van een verzoekschrift door een gemachtigde. Hieruit volgt dat aangenomen moet worden dat de wetgever dit bewust niet mogelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is op 20 augustus 2024 genomen door mr. R.J.H. Goossens rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van
20 augustus 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.