ECLI:NL:RBZWB:2025:6616

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
RK 24-011326, 24-011327
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot schadeloosstelling en schadevergoeding in verband met voorlopige hechtenis

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadeloosstelling en schadevergoeding in verband met voorlopige hechtenis. Het verzoek was ingediend door een gewezen verdachte die op 6 mei 2024 bij de griffie een verzoek had ingediend voor een schadevergoeding ten laste van de Staat. De verzoeker vroeg om een forfaitaire vergoeding voor de dagen die hij in verzekering had doorgebracht, alsook voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat het verzoek voor een deel kan worden toegewezen, namelijk voor één dag inverzekeringstelling ter hoogte van € 130,00.

Tijdens de behandeling van de zaak in de openbare raadkamer op 6 augustus 2024 was de officier van justitie aanwezig, maar de verzoeker en zijn advocaat waren niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gering verschil bestond tussen de standpunten van de verzoeker en de officier van justitie, en heeft besloten om het verzoek pro forma te behandelen zonder dat de verzoeker en zijn advocaat aanwezig hoefden te zijn.

De rechtbank heeft op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de dagen die hij onterecht in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding toegewezen, waarbij een totaalbedrag van € 1.030,00 is vastgesteld, bestaande uit € 130,00 voor de schade wegens ondergane inverzekeringstelling, € 560,00 voor vermogensschade en € 340,00 voor de kosten van het indienen van de verzoekschriften. De beslissing is genomen door rechter R.J.H. Goossens en is op dezelfde dag openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/045789-24
rk-nummers: 24-011326, 24-011327
Beslissing op de verzoeken ex artikelen 533 en 530 Sv van:
[verzoeker]
wonende te [adres]
woonplaats kiezende op het kantoor van mr. F. Bajrami, Princenhagelaan 1-b3, 4813 DA Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 6 mei 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 560,00, voor vergoeding van vermogensschade wegens de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het op 6 mei 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 8 februari 2024;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Namens verzoeker is verzocht een vergoeding van bovengenoemde schade toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich in de schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat het verzoek geheel kan worden toegewezen tot 1 dag inverzekeringstelling voor een bedrag van € 130,00.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de behandeling vastgesteld dat er een gering verschil bestaat tussen het standpunt van verzoeker in het verzoekschrift en de reactie van de officier van justitie. Hierover is contact opgenomen met de advocaat en de officier van justitie. Zij hebben op voorhand schriftelijk hun standpunten kenbaar gemaakt. Verzoeker en officier van justitie hebben ingestemd met een pro-formabehandeling van het verzoekschrift, waarbij verzoeker en de advocaat niet in raadkamer hoeven te verschijnen.
Op 6 augustus 2024 heeft het onderzoek door de openbare raadkamer plaatsgevonden. Hierbij was de officier van justitie, mr. R. Jacobs, aanwezig. Verzoeker en de advocaat zijn hierbij niet verschenen.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.
Op grond van artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden worden toegekend. Voorwaarde hierbij is dat de zaak van de gewezen verdachte is geseponeerd of dat die verdachte niet is veroordeeld.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verzoeker heeft
1 dag in verzekering en/of voorlopige hechtenisdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
De overeengekomen vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 130,00.
Over de verzochte kosten voor vergoeding van vermogensschade wegens de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis is de rechtbank van oordeel dat sprake is van vermogensschade die op grond van artikel 533 Sv vergoed kan worden. De rechtbank is van oordeel dat toewijzing van deze kosten billijk is. Zij wijst het verzoek tot toewijzing van deze vermogensschade ter hoogte van
€ 560,00toe.
Voor de kosten verbonden aan de indiening van de verzoekschriften wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 690‬,00, bestaande uit:
- € 130,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
- € 560,00, voor vergoeding van vermogensschade wegens de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 340,00, bestaande uit:
- € 340,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.030,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Hörchner Advocaten, onder vermelding van “24-011326, 24-011327”.
Deze beslissing is op 20 augustus 2024 genomen door mr. R.J.H. Goossens rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 augustus 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.