ECLI:NL:RBZWB:2025:6620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
RK 24-011886
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift beslag ex artikel 552a Sv in verband met witwasverdenking

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat was ingediend door een klager. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadvrouw mr. N. Assouiki, verzocht om opheffing van het beslag dat was gelegd op zijn in beslag genomen goederen, waaronder een geldbedrag van € 2.500, een computer en twee telefoons. De klager stelde dat hij ernstige financiële hinder ondervond door het beslag, omdat hij geen toegang had tot zijn administratieve en familiaire gegevens en daardoor betalingsproblemen ondervond. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, verwees naar de witwasverdenking die aan het beslag ten grondslag lag en stelde dat het onderzoek naar de in beslag genomen digitale gegevens nog niet was afgerond.

De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. De rechtbank stelde vast dat er een strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later tot verbeurdverklaring van het geldbedrag zou overgaan. De rechtbank concludeerde dat het voortduren van het beslag proportioneel was en verklaarde het klaagschrift ongegrond. De beslissing werd genomen door mr. R.J.H. Goossens en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open voor zowel het Openbaar Ministerie als de klager binnen veertien dagen na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/332403-23
rk.nummer: 24-011886
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van:
[klager]
geboren op [datum] 1978 te [plaats]
wonende te [adres]
woonplaats kiezende op het kantoor van mr. N. Assouiki, Bisschop Zwijsenstraat 25
5038 VA Tilburg

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 14 mei 2024, ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgevingen van inbeslagneming op grond van artikel 94 waaruit blijkt dat op 3 april 2024 onder klager in beslag zijn genomen een computer, twee telefoons en een geldbedrag ter hoogte van € 2.500 (hierna: de iPad, de telefoons en het geldbedrag);
  • de reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 6 augustus 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. R. Jacobs, klager en mr. N. Assouiki als raadvrouw van klager, gehoord.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager dagelijks ernstige (financiële) hinder ondervindt doordat hij niet over zijn administratieve en familiaire gegevens kan beschikken en zijn bancaire en overheid apps niet kan gebruiken. Klager mist daardoor belangrijke e-mails en ondervindt betalingsproblemen. Ten aanzien van het geldbedrag is het van belang dat klager de witwasverdenking stellig ontkent en klager een duidelijke en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Het is dus hoogst onwaarschijnlijk dat een strafrechter later oordelend het geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De officier van justitie refereert zich aan de schriftelijke reactie waaruit blijkt dat klager de toegangscodes van de iPad en de telefoons niet wil verstrekken, waardoor het onderzoek aan de gegevensdragers langer duurt. Het geldbedrag is in beslag genomen in het kader van een witwasverdenking. Gelet op de omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, de verklaring van klager en het gegeven dat klager de afgelopen jaren weinig tot geen inkomsten heeft gehad, is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later tot een verbeurdverklaring over zal gaan.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende vandat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De aanwezigheid van een strafvorderlijk belang sluit niet uit dat de rechtbank onder omstandigheden bij de beoordeling van het klaagschrift ook onderzoekt of voortzetting van het beslag voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit [2] .
De rechtbank stelt vast dat er op 3 april 2024 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van klager. Tijdens deze doorzoeking zijn er drie blokken met vermoedelijk verdovende middelen (hasj), een geldtelmachine, een groot aantal gripzakken, plastic tassen, bigshoppers, elastiekjes en een groot contant geldbedrag aangetroffen. Klager heeft in zijn verhoor van 4 april 2024 verklaard dat hij niets wist van het geld. In het klaagschrift is aangevoerd dat het aangetroffen geld zijn spaargeld is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gelet op de omstandigheden waaronder het geldbedrag in beslag is genomen niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later een verbeurdverklaring over het geldbedrag zal uitspreken.
De officier van justitie heeft gemeld dat het onderzoek aan de iPad en de telefoons nog niet is afgerond, daarmee is er sprake van een onderzoeksbelang. De rechtbank overweegt dat klager mogelijk de voortgang van het onderzoek kan bespoedigen en daarmee de voor hem bezwarende gevolgen kan beperken door zijn toegangscodes te verstrekken. De tijd die inmiddels sinds de inbeslagneming is verstreken, valt nog ruim binnen de tijd die gebruikelijk is voor onderzoek aan digitale gegevensdragers. Alles overwegendeis de rechtbank van oordeel dat het voortduren van het beslag proportioneel is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift tegen het artikel 94 Sv beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 20 augustus 2024 genomen door mr. R.J.H. Goossens rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van
20 augustus 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).